Eenige opmerkingen over Fil. 4.

 

Bij de beschouwing van den brief aan de Fillippensen is het van groot belang, de levensgeschiedenis van den Apostel met dien brief in verband te brengen. Paulus schreef dien brief in de gevangenis te Rome. Uit zijne werkzaamheid gerukt, moest hij zeggen: "Allen, die in Azië zijn, hebben zich van mij afgewend." – "Allen zoeken het hunne, niet hetgeen van Christus Jezus is." Evenwel was er iets, dat zijn hart boven dit alles verhief. Niet dat hij onverschillig over alles heenstapte; neen! hij kende een hoogere kracht. De blik op Christus, en niet op de omstandigheden, was de oorzaak zijner vreugde. In Gal. 4 zegt hij: "Ik vrees voor u;" en in het volgende hoofdstuk lezen wij: "Ik vertrouw van u in den Heer."

De weg van den Heer Jezus was altijd dezelfde. Overal ontmoette Hij moeite en ellende; en toch bad Hij voor zijne discipelen, dat zij zijne vreugde vervuld mochten hebben in zichzelven. Hij leefde door een kracht, welke boven het kwaad verheven was; en als wij niet door deze kracht leven, worden wij, in plaats van ons altijd te verblijden, door den stroom des kwaads, in ons en rondom ons, ter nedergedrukt en medegesleept. Om ons altijd te kunnen verblijden, is het noodig, dat ons hart in gemeenschap is met Hem, die reeds overwonnen en zich aan de rechterhand Gods gezet heeft. Het eerste bewijs van kracht is geduld. Dit zien wij bij den Apostel. Niets stoorde den vrede zijner ziel, zoodat hij zich vrij genoeg gevoelde, om aan anderen te denken, zooals b.v. aan Euodia, of zich te bekommeren over het lot eens weggeloopen slaafs. Hij ging door het tranendal, en maakte het tot een fontein. Het is veel gezegender, de verdrukkingen tot een oorzaak van dankzegging te maken, dan zich in onze zegeningen te verheugen. "Ik zal den Heer loven te aller tijd; zijn lof zal geduriglijk in mijnen mond zijn." (Ps. 34.) In al zijne moeielijke omstandigheden mocht Paulus ondervinden, dat de Heer hem genoeg was. Hij bezat dat innerlijke geluk, waardoor hij, voor Festus staande, kon zeggen: "Ik wenschte wel van God, dat allen wierden, gelijk als ik ben." (Hand. 26 : 29.)

Zijt ook gij zoo gelukkig in uwe ziel, dat gij ook zóó kunt spreken? De jonge christen is meestal alleen gelukkig bij de gedachte aan zijne behoudenis, aan zijne vreugde, aan zijnen vrede, kortom, aan hetgeen hij bezit. De oude christen daarentegen verheugt zich meer in Christus. De jonge christen zegt: "Ik heb dit, en ik heb dat;" terwijl de oude christen zegt: "Christus is dit, en Christus is dat." Niet dat de jonge christen verkeerd doet, als hij zoo spreekt, want in dit opzicht kan hij geen oude christen zijn; maar indien hij met God wandelt, zal hij voorspoedig opwassen. "Ik heb u geschreven, vaders, want gij hebt Hem gekend, die van den beginne is." (1 Joh 2 : 12-14.) Terwijl de Apostel ten opzichte van de jongelingen in bijzonderheden treedt, herhaalt hij voor de vaders slechts hetgeen hij reeds gezegd had.

Er is voortdurende strijd met Amalek; evenwel mogen wij in het vertrouwen strijden, dat hij reeds overwonnen is. "In de wereld zult gij verdrukking hebben, maar hebt goeden moed, ik heb de wereld overwonnen." (Joh. 16 : 33.) "Laat ons met lijdzaamheid (lijdzame volharding) loopen de loopbaan, die ons voorgesteld is, ziende op den oversten Leidsman en Voleinder des geloofs, Jezus, die … gezeten is aan de rechterhand des troons van God." (Hebr. 12 : 1, 2.) Mochten wij ons door geen macht des kwaads of der omstandigheden laten verhinderen, ons ten allen tijde in den Heer te verblijden, hetgeen natuurlijk alleen dan het geval kan zijn, als wij in zijne gemeenschap wandelen.

"Uwe bescheidenheid zij allen menschen bekend." (Fil. 4 : 5.) Naar mijne natuur wil ik op mijn recht staan in de wereld; en het wondt mij diep, als ik zie, dat mij onrecht geschiedt. De bescheidenheid legt mijnen eigen wil aan banden, en is tevreden met het tegenwoordige. "De Heer is nabij." Gelooft gij dit? Indien gij het gelooft, dan zal het karakter uws levens daardoor bestuurd worden. Misschien zegt gij: "Ik heb moeielijkheden in mijne familie," of "het gaat niet goed in de vergadering." – "Weest in geen ding bezorgd; maar laat uwe begeerten in alles, door bidden en smeeken, met dankzegging bekend worden bij God." Wat hebt gij noodig? Ga heen, en bid er Hem om. In plaats van bezorgd te zijn, breng uwe begeerte tot God. Hoewel er niet gezegd wordt, dat Hij u juist datgene zal geven, waarom gij Hem vraagt, omdat het misschien niet tot uw bestwil zou zijn, zoo geeft Hij u toch zijnen vrede. Leg uwe zorgen aan zijn hart; en Hij zal zijnen vrede in uw hart leggen. Kan hetgeen u verontrust, den vrede Gods verstoren ? Laat uwe begeerten met dankzegging bekend worden voor God." Als ik mijne aangelegenheden in de hand eens anderen geef, en hem verzoek die voor mij in orde te brengen, dan bedank ik hem reeds vooruit voor zijne moeite, ofschoon hij er nog niets aan gedaan heeft.

Er is een sterke geneigdheid bij ons, om in de dingen dezer wereld te leven, waar evenwel het hart van Christus niet bij ons zijn kan. "Hetgeen gij ook geleerd, en ontvangen, en gehoord, en in mij gezien hebt, doet dat, en de God des vredes zal met u zijn." (vs. 9.) De vreugde is een veranderlijke zaak, terwijl de vrede iets bestendigs en blijvends is. God wordt nooit de God der vreugde, maar dikwijls de God des vredes genoemd. Zoolang de Heer vóór zijnen dood bij zijne discipelen was, zeide Hij nooit: "vrede zij ulieden," maar wel: "vreest niet!" Nadat Hij evenwel uit de dooden opgestaan was, sprak Hij tot hen: "Vrede zij ulieden!" Christus heeft door het bloed zijns kruises op zulk een wijze vrede gemaakt, dat, als God in zijne hoedanigheden zich vertoont, Hij niets ziet, wat zijnen vrede kan storen. Ik ben in het licht, gelijk Hij in het licht is; en als ik vrede met God heb, zal ik rustig zijn, al heb ik ook strijd met de wereld, met Satan en met het vleesch. "Uw vrede zal zijn als een waterstroom." Iemands ware zielstoestand kan naar zijne dagelijksche gewoonte beoordeeld worden. De Apostel zegt: "Ik heb geleerd vergenoegd te zijn, in hetgeen ik ben." Hij had het geleerd, en niet alleen gezegd. Overvloed te hebben is gevaarlijker dan vernederd te worden; doch Christus was hem genoeg. Ik ontvang niet alleen vrede in de omstandigheden, maar ook zedelijke kracht om mij boven dezelve te verheffen. Als Paulus zegt: "mijn God," (vs. 19.) dan wil hij daarmede, als het ware, zeggen: "Ik ken Hem goed; ik sta er voor in, dat Hij al uwe nooddruft vervullen zal naar zijnen rijkdom in heerlijkheid door Christus Jezus!" Welk een werkelijkheid is het leven des geloofs? De Heer moge ons in moeielijke wegen leiden, omdat dit goed voor ons is, maar in al die moeielijke wegen zal Hij met ons zijn.

 

J. N. D.