Jonathan.

 

(1 Sam. 18 : 1-4.)

 

"Het geschiedde nu, als hij geëindigd had tot Saul te spreken, dat de ziel van Jonathan verbonden werd aan de ziel van David; en Jonathan beminde hem als zijne ziel … Jonathan nu en David maakten een verbond, dewijl hij hem lief had als zijne ziel. En Jonathan deed zijnen mantel af, dien hij aanhad, en gaf hem aan David, ook zijne kleederen, ja tot zijn zwaard toe, en tot zijnen boog toe, en tot zijnen gordel toe,"

Welk een heerlijk voorbeeld van overgegeven liefde - van een liefde, die zichzelve ontbloot, om het voorwerp harer genegenheid te bekleeden! Er is in dit tooneel een groot onderscheid tusschen Saul en Jonathan. Saul hield David in zijn huis om zichzelven te verheerlijken; terwijl Jonathan zich van zijne kleederen ontdeed, om David te bekleeden. Hier aanschouwen wij de liefde in een harer schoonste karaktertrekken. Jonathan had in vereeniging met de vele duizenden van Israël met vurige belangstelling het tooneel in het eikendal gade geslagen. Hij had gezien, hoe David ongewapend heenging om met den geduchten Filistijn te strijden, die door zijne buitengewone lengte, door zijn ontzag inboezemend gedrag en door zijne honende woorden schrik en onsteltenis onder het volk gebracht had. Hij had gezien, hoe deze reus door de hand des geloofs ter neêr geveld was. Met geheel zijn hart had hij aan deze heerlijke overwinning deelgenomen.

Doch wij vinden hier meer dan dit. Jonathans hart was niet zoozeer vervuld met de overwinning, als wel met den overwinnaar - niet zoozeer met het werk, dat volbracht was, als wel met hem, die het volbracht had. Jonathan vergenoegde zich niet met te zeggen: "God zij dank, de reus is verslagen, en wij zijn verlost, en kunnen in onze huizen terugkeeren en ons verblijden!" O neen! zijn hart gevoelde zich aangetrokken tot, en verbonden met den overwinnaar. Voorzeker, hij schatte de overwinning niet gering, maar hij achtte den overwinnaar hooger, en daarom was het zijne vreugde, zich van zijne kleederen en van zijne wapenen te ontdoen, om ze aan het voorwerp zijner genegenheid te geven.

Lieve lezer! dit is een treffende les voor ons. Wij zijn zoo dikwijls geneigd, ons meer bezig te houden met de verlossing dan met den Verlosser. Ongetwijfeld moeten wij ons over onze behoudenis verblijden; doch moeten wij daarbij blijven staan? O, neen! Wij moesten, evenals Jonathan, ons zelf zoeken te ontkleeden om Hem te verheerlijken, die voor ons afdaalde in het stof des doods.

Jonathan vergat zichzelven en dacht slechts aan David; en moet het niet evenzoo met ons en den waren David zijn? O, gewis! De liefde vindt er hare vreugde in zich zelve te vergeten om zich met het voorwerp harer genegenheid bezig te houden. Jezus moet ons gansche hart bezitten. Hij is het waard, dat wij ons geheel aan Hem geven, al onze krachten Hem toewijden en Hem verheerlijken. "Hetgeen mij gewin was, dat heb ik om Christus wil schade geacht; ja, gewisselijk, ik acht ook alle dingen schade te zijn, om de uitnemendheid der kennis van Christus Jezus, mijnen Heer; om wiens wil ik al die dingen schade gerekend heb, en acht die drek te zijn, opdat ik Christus moge gewinnen," (Fil. 3: 7, 8.) De Heer geve ons genade alzoo voor Hem - voor Hem alleen te leven!