Het volk Israël, door God uitverkoren om zijnen naam op de aarde te bewaren en zijne heerlijkheid en gerechtigheid onder de volken te openbaren, was het middelpunt van al de volken der aarde en Jeruzalem de zetel van Gods bestuur over de overige natiën. Doch toen dit volk door zijne voortdurende zonden en door de hardheid zijns harten den Heer langen tijd had vertoornd, verloor het de verheven plaats, die het in de geschiedenis der wereld innam, en werd de heerschappij over de gansche aarde aan de volken of heidenen[1] gegeven. Eerst werden de tien stammen door Salmaneser, koning van Assyrië, gevankelijk weggevoerd, om nimmer in hun land terug, te keeren. En toen daarop de twee stammen voortgingen in de zonden van Israël te wandelen, ja, Jeruzalem zelfs meer gruwelen beging dan hare zuster Samaria, werden ook deze aan het oordeel overgegeven. De Heer liet tegen hen komen den koning der Chaldeën, die, nadat hij de stad en den tempel verwoest had, het volk gevankelijk naar Babel voerde. Van dat oogenblik af kwam de heerschappij over de volken der aarde in handen van Nebukadnezar; gelijk wij dit uit den mond van den profeet Daniël vernemen: "Gij, o koning! zijt een koning der koningen: want de God des hemels heeft u een koninkrijk, macht, en sterkte, en eer gegeven; en overal, waar menschen-kinderen wonen, heeft Hij de beesten des velds en de vogelen des hemels in uwe hand gegeven, en Hij heeft u gesteld tot een heerscher over al dezelve." (Dan. 2 : 37, 38.) Wel is Juda na een zeventigjarige ballingschap in zijn land teruggekeerd, en heeft het de stad en den tempel herbouwd , maar macht en heerschappij heeft het niet meer teruggekregen; integendeel het is onderworpen gebleven aan de elkander opvolgende wereld-monarchiën; en dit zal zoo blijven, totdat de zoon van David, de gezalfde koning Sions komen zal, om de teugels van het bewind in handen te nemen en in gerechtigheid en gericht over de gansche aarde te regeeren. Tot dien tijd toe behoort de heerschappij aan de volken; en het is deze tijd, welke door het Woord Gods "de tijden der heidenen" genoemd wordt. (Luk 21 : 24.)
Onderzoeken wij nu wat de Schrift ons leert aangaande de gebeurtenissen, welke in die "tijden der heidenen" zullen plaats hebben. De eerste profetie dienaangaande vinden wij in het tweede hoofdstuk van Daniël. In het groote beeld, door God aan den koning Nebukadnezar in den droom getoond, wordt ons de geheele geschiedenis van de "tijden der heidenen" zinnebeeldig voorgesteld. Naar de uitlegging van Daniël zouden er achtereenvolgens vier koninkrijken op aarde bestaan, namelijk, het Babylonische, het Medo-Perzische, het Grieksche en het Romeinsche rijk. Van de drie eerste rijken vinden wij in het boek van Daniël herhaalde malen melding gemaakt, (zie Dan. 8 : 20, 21.) terwijl onder de heerschappij van het vierde rijk de Messias geboren werd. (Luk. 2 : 1.) Uit de profetie volgt, dat het vierde rijk het voornaamste is. Terwijl van de eerste drie weinig gezegd wordt, wordt het vierde uitvoerig beschreven. Het is dan ook dit vierde rijk, hetwelk in verband staat met de aanstaande gebeurtenissen. Het beeld van Nebukadnezar toch zal in het vierde, het Romeinsche rijk, door den steen, zonder handen afgehouwen, worden vermalen. De God des hemels zal een koninkrijk verwekken, dat in der eeuwigheid niet zal verstoord worden; en dat koninkrijk zal aan geen ander volk overgelaten worden; het zal al die koninkrijken vermalen en te niet doen , maar zelf zal het in alle eeuwigheid bestaan. Dit is onwedersprekelijk het koninkrijk van Christus; waaruit dus volgt, dat het Romeinsche rijk, waarin zich de vorige rijken hebben opgelost, door de komst van Christus, den steen zonder handen afgehouwen, zal worden vernietigd. En aangezien het Romeinsche rijk op dit oogenblik als rijk niet bestaat, zoo blijkt hieruit, dat het vóór de komst van Christus hersteld moet worden.
In Dan. 7 wordt ons dit nog duidelijker en met meer bijzonderheden voorgesteld. Wij vinden daar onder andere zinnebeelden dezelfde vier koninkrijken terug, welke aan Nebukadnezar onder den vorm van een beeld werden vertoond. Vier groote dieren klimmen op uit de zee. Het Babylonische rijk wordt afgebeeld door het eerste dier, dat gelijkt op een leeuw met arends vleugelen. Het Medo-Perzische rijk wordt voorgesteld door het tweede dier, dat een beer gelijk was, en zich aan de eene zijde stelde, en het had drie ribben in zijnen muil tusschen zijne tanden; en men zeide aldus tot hetzelve - "Sta op, eet veel vleesch." Het derde dier, Griekenland, was gelijk een luipaard, en het had vier vleugels eens vogels op zijnen rug, en vier hoofden, de welbekende zinnebeelden van de vier deelen, waarin het Grieksche rijk na den dood van Alexander den Groote werd gesplitst. Wat het vierde dier, het Romeinsche keizerrijk, betreft, zoo was dit "schrikkelijk, en gruwelijk, en zeer sterk; en het had groote ijzeren tanden, het at, en verbrijzelde, en vertrad het overige met zijne voeten; en het was verscheiden van al de dieren, die vóór hetzelve geweest waren; en het had tien hoornen." Dit komt geheel en al overeen met de beschrijving van het vierde rijk in Dan. 2. Doch er wordt hier een bijzonderheid bijgevoegd, die wij dáár niet vinden. Gelijk de voeten van het beeld tien teenen hadden, zoo heeft dit beest tien hoornen. Maar nu lezen wij verder: "Ik nam acht op de hoornen, en ziet, een andere kleine hoorn kwam op tusschen dezelve, en drie uit de vorige hoornen werden uitgerukt voor denzelven; en ziet, in dienzelven hoorn waren oogen als menschen-oogen, en een mond, groote dingen sprekende." De verklaring hiervan vinden wij in vs. 24. "Belangende nu de tien hoornen: uit dat koninkrijk zullen tien koningen opstaan, en een ander zal na dien opstaan; en dat zal verscheiden zijn van de vorige, en het zal drie koningen vernederen." Dit is zeer duidelijk. Het vierde koninkrijk moest eerst bestaan in zijne eenheid en in zijne gansche macht, en later zullen tien koningen of koninkrijken uit zijn midden opstaan, en daarna een ander koning, de kleine hoorn, welke drie van de tien zal vernederen. Dit alles is nog niet vervuld. Wel heeft het Romeinsche rijk reeds bestaan, doch slechts als één geheel; nooit is het in tien koninkrijken verdeeld geweest, die, gelijk wij in Openb. 17 : 12 lezen, op ééne ure macht ontvangen met het beest. Eenige geleerden mogen in hunne studeervertrekken met de grootste moeite trachten de koningen der Barbaren, die in de vijfde eeuw het Romeinsche rijk overweldigden, op dit getal te brengen; doch op die wijze worden de profetieën niet vervuld. Toen de vier rijken over Israël heerschten, wist ook de onwetendste Israëliet zeer goed, of hij de Babyloniërs, de Perzen, de Grieken of de Romeinen tot gebieders had; en evenzoo zal het zijn, wanneer het vierde dier met zijne tien koninkrijken zal opstaan. Hieruit volgt dus, dat het vierde rijk, het Romeinsche rijk nog eenmaal hersteld zal worden, en wel onder den vorm van een tienhoofdig koninkrijk.
Wat nu die kleine hoorn aangaat, zoo lezen wij daarvan: "Het zal woorden spreken tegen den Allerhoogste, en het zal de heiligen der hooge plaatsen verstoren, en het zal meenen de tijden en de wet te veranderen, en zij zullen in deszelfs hand overgegeven worden tot een tijd, en tijden, en een gedeelte des tijds." Ziedaar de verschillende karaktertrekken van de loopbaan van dezen kleinen hoorn: - zijne lasteringen tegen den Allerhoogste, zijne vervolgingen van de heiligen, zijne verandering van de tijden en de wet, en de tijd gedurende welke deze in zijne handen zullen overgeleverd zijn. Drie en een halfjaar zal zijne macht duren. Wij zullen later zien, dat door dezen kleinen hoorn het hoofd van het Romeinsche rijk in verbinding met den Antichrist bedoeld wordt. Doch daarna komt het einde. Evenals het beeld van Nebukadnezar zal worden vermalen, zoo zal het vierde dier gedood en zijn lichaam verdaan en overgegeven worden, om van het vuur verbrand te worden. (vs. 11.) "En ik zag in de nacht-gezichten, en ziet, er kwam één met de wolken des hemels, als eens menschen zoon, en hij kwam tot den Oude van dagen, en zij deden hem voor Denzelven naderen. En hem werd gegeven heerschappij en eer en het koninkrijk dat hem alle volken, natiën en tongen eeren zouden; zijne heerschappij is een eeuwige heerschappij, die niet vergaan zal, en zijn koninkrijk zal niet verdorven worden". (vs. 13, 14.) En in vs. 26, 27 lezen wij: "Daarna zal het gericht zitten, en men zal zijne heerschappij wegnemen, hem verdelgende en verdoende, tot het einde toe. Maar het rijk en de heerschappij, en de grootheid der koninkrijken onder den ganschen hemel, zal gegeven worden den volke der heiligen der hooge plaatsen, welks rijk een eeuwig rijk zijn zal, en alle heerschappijen zullen hem eeren en gehoorzamen." Ook hieruit volgt, dat het Romeinsche rijk, hetwelk ten tijde van Jezus' omwandeling op aarde heerschappij voerde over de volken der wereld, en hetwelk later door de invallen van de volken uit het Noorden als rijk ophield te bestaan, wederom moet hersteld worden. Het kan natuurlijk niet door den Zoon des menschen te niet gedaan worden, wanneer het niet bestaat.
Wanneer wij nu de Openbaring van Johannes opslaan, dan vinden wij daar in het 13de en 17de hoofdstuk een beschrijving van dit vierde rijk van Daniël, het Romeinsche rijk in zijnen nieuwen vorm.
"En ik zag uit de zee een beest opkomen hebbende zeven hoofden en tien hoornen; en op zijne hoornen waren tien koninklijke hoeden, en op zijne hoofden was een naam van lastering. En het beest, dat ik zag, was een pardel gelijk, en zijne voeten als eens beers voeten, en zijn mond als de mond eens leeuws; en de draak gaf hem zijne kracht en zijnen troon en groote macht. En ik zag één van zijne hoofden als tot den dood gewond, en zijne doodelijke wonde werd genezen; en de geheele aarde verwonderde zich achter het beest. En zij aanbaden den draak, die het beest macht gegeven had, en zij aanbaden het beest, zeggende: Wie is dit beest gelijk? wie kan krijg voeren tegen hetzelve? En hetzelve werd een mond gegeven, om groote dingen en lasteringen te spreken; en hetzelve werd macht gegeven, om zulks te doen, twee en veertig maanden. En het opende zijnen mond tot lastering tegen God, om zijnen naam te lasteren, en zijnen tabernakel, en die in den hemel wonen. En hetzelve werd macht gegeven, om den heiligen krijg aan te doen, en om die te overwinnen, en hetzelve werd macht gegeven over alle geslacht en taal en volk. En allen, die op aarde wonen, zullen hetzelve aanbidden, welker namen niet zijn geschreven van de grondlegging der wereld in het boek des levens, des Lams, dat geslacht is". (Hoofdst. 13 : 1-8.)
"Het beest, dat gij gezien hebt, was en is niet; en het zal opkomen uit den afgrond, en ten verderve gaan; en die op de aarde wonen, zullen verwonderd zijn, (welker namen niet zijn geschreven in het boek des levens van de grondlegging der wereld) ziende het beest, dat was en niet is, hoewel het is. Hier is het verstand, dat wijsheid heeft. De zeven hoofden zijn zeven bergen, op welke de vrouw zit. En het zijn ook zeven koningen: de vijf zijn gevallen, en de één is, de ander is nog niet gekomen, en wanneer hij zal gekomen zijn, moet hij een weinig tijds blijven. En het beest, dat was en niet is, die is ook de achtste koning, en is uit de zeven, en gaat ten verderve. En de tien hoornen, die gij gezien hebt, zijn tien koningen, die het koninkrijk nog niet hebben ontvangen, maar als koningen macht ontvangen op ééne ure met het beest. Dezen hebben eenerlei meening, en zullen hunne kracht en macht het beest overgeven. Dezen zullen tegen het Lam krijgen, en het Lam zal hen overwinnen (want het is een Heer der heeren, en een Koning der koningen) en die met hem zijn, de geroepenen en uitverkorenen en geloovigen. (Hoofdst. 17 : 8-14.)
Reeds bij een oppervlakkige lezing dezer profetieën zal men tot de overtuiging komen, dat hier gesproken wordt over het vierde dier van Daniël, over het laatste gedeelte van het beeld van Nebukadnezar. Dit zal ons evenwel nog duidelijker worden wanneer wij de verschillende bijzonderheden dezer voorzeggingen achtereenvolgens zullen nagaan. Het zal ons daarbij tevens blijken, dat deze profetieën nog niet vervuld zijn, hetgeen trouwens reeds volgt uit het vroeger geleverde bewijs, (IXde jaargang, pag,. 159.) dat de Openbaring van Johannes nog vervuld moet worden. Staan wij nu bij de verschillende bijzonderheden dezer profetie stil, opdat wij ons een juist begrip van het geheel zonden kunnen vormen.
1. Evenals de vier dieren van Daniël komt ook het beest van Johannes op uit de zee. De zee nu met hare onstuimige golven is in de profetie een zinnebeeld van de revolutiën der volken. In hoofdst. 17 : 15 wordt gezegd: "De wateren, die gij gezien hebt, waar de hoer zit, zijn volken en scharen en natiën en tongen." Ook in Jes. 17 : 12, 13 en 57 : 20 wordt hetzelfde beeld gebruikt. Hieruit volgt dus, dat het Romeinsche rijk zijn herstel zal te danken hebben aan den revolutiegeest der volken.
2. Het beest van Johannes vereenigt in zich de drie eerste dieren van Daniël. Het is gelijk aan een pardel of luipaard, zijne voeten zijn als eens beers voeten, en zijn mond als de mond eens leeuws. Deze dieren komen hier echter in omgekeerde orde voor; waarvan de reden ongetwijfeld deze is, dat Daniël deze koninkrijken in de toekomst en Johannes in het verledene zag. Hieruit volgt, dat het Romeinsche rijk bij zijn herstel het grootste gedeelte van de drie voorgaande rijken zal omvatten. Het Babylonische rijk is grootendeels in het Medo-Perzische overgegaan, het Medo-Perzische in het Grieksche, het Grieksche in het Romeinsche, zoodat dit laatste de bouwvallen van al die rijken in zich vereenigt. Vandaar dan ook, dat, wanneer er een steen afgehouwen wordt zonder handen, die het beeld aan zijne voeten van ijzer en leem zal slaan, niet alleen het ijzer en leem, maar ook het koper, zilver en goud werd vermalen, en gelijk werd aan het kaf van de dorschvloeren des zomers. (Dan. 2 : 34, 35; 7 : 11, 12.) Met het Romeinsche rijk wordt het geheele beeld van Nebukadnezar vernietigd.
3. Het beest heeft een duivelsch karakter; "en de draak gaf hem zijne kracht en zijnen troon en groote macht." In het vorige hoofdstuk wordt ons gezegd, dat "de draak is de oude slang, welke genaamd wordt duivel en Satanas, die de geheele wereld verleidt." Wij zien hem daar uit den hemel geworpen, en hooren de heiligen in den hemel roepen: "Wee dengenen, die de aarde en de zee bewonen! want de duivel is tot u afgekomen, en heeft grooten toorn wetende, dat hij een kleinen tijd heeft." De duivel op de aarde geworpen, zal aan het Romeinsche rijk macht en heerschappij geven, en hij zal het een mond geven, om groote dingen en lasteringen te spreken. Bij Daniël lezen wij, dat de kleine hoorn een mond had, die groote dingen sprak. Gelijk wij reeds opmerkten, moeten wij onder dien kleinen hoorn het hoofd van het Romeinsche rijk in verbinding met den Antichrist verstaan. Onder den invloed van den Antichrist, die volgens 2 Thess. 2 groote dingen zal doen, en die ons in Openb. 13 : 11-18 uitvoerig beschreven wordt, zal dit hoofd van het Romeinsche rijk groote dingen en lasteringen spreken. En hoe lang zal dit duren? Daniël zegt ons een tijd, en tijden, en een halven tijd, dat is drie en halfjaar: en Johannes geeft op twee en veertig maanden, dat is ook drie en half jaar; zoodat het Romeinsche rijk in het karakter waarin het ons hier getoond wordt, namelijk, in vereeniging met den Antichrist, drie en een halfjaar bestaan zal, om dan door de komst des Heeren te worden vernietigd. In dien tijd zal het de heiligen vervolgen, en macht hebben over alle geslacht en taal en volk. "En allen, die op de aarde wonen, zullen hetzelve aanbidden, wier namen niet geschreven zijn van de grondlegging der wereld in het boek des levens, des Lams, dat geslacht is." (vs. 8.)
4. "Het beest, dat gij gezien hebt, was en is niet; en het zal opkomen uit den afgrond en ten verderve gaan; en die op de aarde wonen, zullen verwonderd zijn, (welker namen niet zijn geschreven in het boek des levens van de grondlegging der wereld) ziende het beest, dat was en niet is, hoewel het is." (hoofdst. 17 : 8.) De verklaring hiervan is deze: in een zeker tijdperk, b.v. nu, zal men van het Romeinsche rijk kunnen zeggen, dat het was - dat het niet is - en dat het evenwel later zal bestaan. Niemand twijfelt er aan, of het Romeinsche rijk bestaan heeft. Daarna heeft het als één machtig rijk opgehouden te bestaan. Doch het is niet voor altijd van het tooneel der wereld verdwenen, het zal opnieuw te voorschijn treden. Maar wanneer het wederom verschijnen zal, dan zal het opkomen uit den afgrond, en de draak zal het zijne kracht geven en zijnen troon en groote macht; en alsdan zullen allen, wier namen niet geschreven zijn in het boek des levens, zich verwonderen en het volgen, om eindelijk met hetzelve ten verderve te gaan. Wij vinden hier dus een duidelijke en besliste verklaring, dat het Romeinsche rijk nog eenmaal zal worden hersteld. Zien wij nu in welken vorm het hersteld zal worden.
5. Het beest heeft zeven hoofden en tien hoornen. "Hier is het verstand, dat wijsheid heeft," zegt de Geest; "de zeven hoofden zijn zeven bergen, op welke de vrouw zit." Dat hiermede Rome bedoeld wordt, hetwelk op zeven bergen gebouwd is, zal wel door niemand tegengesproken worden. Doch de zeven hoofden van het beest hebben ook nog een andere beteekenis; "het zijn ook zeven koningen," die achtereenvolgens over het Romeinsche rijk heerschten. Wanneer toch de dieren, zoowel in Daniël als in de Openbaring, koninkrijken of keizerrijken afbeelden, dan is het duidelijk, dat de hoofden van die dieren de regeeringen van die koninkrijken moeten voorstellen. Het middelpunt van die regeering kan een koning, een keizer, een president, een volksvergadering of iets anders zijn; maar indien een dier een koninkrijk voorstelt, dan moet het hoofd van dit dier noodwendig de macht voorstellen, die het bestuurt en die de regeering uitoefent. Het Romeinsche rijk nu wordt ons afgebeeld met zeven hoofden, welke derhalve zeven regeeringsvormen voorstellen. Van deze hoofden wordt gezegd: "De vijf zijn gevallen, en de één is, en de ander is nog niet gekomen, en wanneer hij zal gekomen zijn, moet hij een weinig tijds blijven." Toen deze uitlegging aan Johannes gegeven werd, waren vijf van deze regeeringsvormen reeds voorbijgegaan, terwijl één, zooals wij weten, de keizerlijke, nog bestond. De zevende moest nog komen; en wanneer die komen zal, moet hij een weinig tijds blijven. Dat die zevende regeeringsvorm het Pausdom niet kan zijn, gelijk velen meenen, blijkt daaruit, dat zij slechts een weinig tijds blijven moet, terwijl het Pausdom reeds veel langer bestaan heeft dan één van de vorige zes regeeringsvormen. Wij houden het voor waarschijnlijk, dat, wanneer het Romeinsche rijk hersteld zal zijn, deze zevende regeeringsvorm eerst een korten tijd bestaan zal, om dan plaats te maken voor het achtste hoofd. "En het beest, dat was en niet is, die is ook de achtste koning, en is uit de zeven, en gaat ten verderve." Nadat de zevende regeeringsvorm, die slechts weinig tijds blijven moet, voorbijgegaan is, komt er een achtste regeeringsvorm, die "uit de zeven" moet zijn, d.i. die, als 't ware, de herstelling zal zijn van een, die reeds vroeger bestaan heeft; evenwel met dit onderscheid, dat zij uit den afgrond zal zijn. Door dit achtste hoofd zal het herstelde Romeinsche rijk zich zoodanig laten beheerschen en leiden, dat het daarmede geheel één zal zijn, en daarom kan hier het beest en het achtste hoofd als 't ware vereenzelvigd worden. " Het beest, dat was en niet is, die is ook de achtste."
Aangaande de tien hoornen van het beest wordt gezegd: "En de tien hoornen, die gij gezien hebt, zijn tien koningen, die het koninkrijk nog niet hebben ontvangen, maar als koningen macht ontvangen op ééne ure met het beest." Wij vinden hier een treffende overeenstemming met de profetieën van Daniël. Zoowel in de uitlegging van den droom van Nebukadnezar als in die van het vierde dier in hoofdst. 7 wordt ons voorzegd, dat de laatste vorm van het vierde rijk een tienhoofdig koninkrijk zal zijn. Evenzoo is het hier. Het herstelde Romeinsche rijk zal in tien koninkrijken worden verdeeld, "die op ééne ure macht ontvangen met het beest." Gelijk wij reeds hier boven gezegd hebben, is het Romeinsche rijk nog nimmer in tien koninkrijken verdeeld geweest; doch al zou dit ook waar zijn, dan nog zou er hier van een verdeeling in tien koninkrijken gesproken worden, die onmogelijk reeds plaats kan.gevonden hebben. Deze tien koningen toch ontvangen op ééne ure macht met het beest, dat was en niet is, en dat uit den afgrond zal opkomen, en dan ten verderve zal gaan. En welk is het karakter van deze tien koningen? "Zij hebben eenerlei meening, en zullen hunne kracht en macht het beest overgeven."Dit wil met andere woorden zeggen: zij zullen zich met elkander vereenigen, en door hunne vereeniging en onderwerping het beest groot maken. En waartoe zal deze machtsontwikkeling moeten strekken? Om krijg te voeren tegen het Lam: " zij zullen tegen het Lam krijgen, en het Lam zal hen overwinnen, (want het is een Heer der heeren en een Koning der koningen) en die met hem zijn, de geroepenen en uitverkorenen en geloovigen."
Het is derhalve uit de profetieën van Daniël en Johannes bewezen, dat het vroegere Romeinsche rijk zal worden hersteld. Twee vragen zweven ons nu op de lippen: 1. Wanneer zal het hersteld worden? en 2. uit welke landen zal het bestaan?
De eerste vraag is zeer gemakkelijk te beantwoorden. Wij hebben vroeger bewezen, dat de opname der Gemeente zal plaats hebben vóór dat de profetieën des Ouden en Nieuwen Testaments met betrekking tot de aanstaande gebeurtenissen worden vervuld; en derhalve zal het Romeinsche rijk worden hersteld na de opname der Gemeente. Het is zeer wel mogelijk, ja, hoogst waarschijnlijk, dat er vóór de opname der Gemeente reeds gebeurtenissen zullen plaats hebben, die dat herstel voorbereiden. Zoo geloof ik, b.v., dat de oorlog, die in het vorige jaar gevoerd is, een groote voorbereiding is voor dat aanstaand herstel. Dat herstel zelf zal echter niet plaats vinden, zoolang de Gemeente nog hier op aarde is.
Om de tweede vraag: Uit welke landen het Romeinsche rijk bestaan zal? te kunnen beantwoorden, is het noodig, dat wij ons het gebied van het oude Romeinsche rijk in zijnen hoogsten bloei voorstellen. De noordelijke grenzen van dat rijk waren de Donau en de Rhijn, de zuidelijke de woestijn van Afrika, zoodat de Romeinsche heerschappij zich uitstrekte over de volgende landen, die wij naar hunnen tegenwoordigen naam opgeven: - Italië, Griekenland, Europeesch Turkijë, Oostenrijk tot aan den Donau, Zwitserland, Spanje , Portugal, Frankrijk met de Rhijn-provinciën, België, Engeland zonder Schotland en Ierland, Palestina, Egypte en de Noordkust van Afrika. Over ditzelfde gebied zal de heerschappij van het herstelde Romeinsche rijk zich derhalve ook uitstrekken.
Wij behoeven ons dus waarlijk niet te verwonderen, wanneer de profeet ons verklaart, dat het beest moet opklimmen uit de zee, uit de revolutiën der volken. Er zal toch heel wat moeten gebeuren, eer de kaart van Europa een verandering zal hebben ondergaan, als noodig is om het Romeinsche rijk daar te stellen, eer die gedeelten, welke tot dat rijk behooren van de andere deelen, welke er niet toe behooren, zullen losgescheurd zijn, eer, bij voorbeeld, Hongarijë en Bohemen van Oostenrijk, de Rhijn-Provinciën van Pruissen, Schotland en Ierland van Engeland, Aziatisch van Europeesch Turkijë zal gescheiden zijn. Ieder gevoelt, dat deze verandering niet zonder ontzettende omwentelingen en geduchte oorlogen kan geschieden. Daarbij komt dan verder, dat het geheele Romeinsche gebied zich in tien koninkrijken moet verdeelen, waardoor er natuurlijk nog veel meer verandering moet plaats hebben; vorsten zullen van hunne troonen gestooten worden, sommige koninkrijken zullen ophouden te bestaan, terwijl anderen daarentegen gesticht zullen worden; met één woord, het zal een tooneel van verwarring en ellende zijn, waarvan wij ons nu geen begrip kunnen vormen. 't Is dus geen wonder, dat, wanneer er te midden dier verwarring en ellende één zal opstaan, die met ijzeren hand de teugels van het bewind in handen zal nemen, en die het oude Romeinsche rijk uit dien chaos zal te voorschijn roepen, de geheele aarde zich zal verwonderen, en den duivel zal aanbidden, die het beest macht gegeven had. Evenals de Franschen zich na de revolutie van 1795 onder den ijzeren schepter van den eersten Napoleon bogen, zoo zullen dan de volken van het Romeinsche gebied zich buigen voor dengenen, die orde en regel zal herstellen. Deze, die waarschijnlijk keizer van het Romeinsche rijk zal genoemd worden, zal drie van de tien koningen vernederen; en zich daarna in verbinding met den Antichrist, die tevens koning der Joden zal zijn, gesteld hebbende, zal hij zijnen duivelschen invloed over het geheele rijk doen gelden, zoodat er gezegd kan worden, dat het rijk zich met hem, als 't ware, zal vereenzelvigen. In dezen laatsten, anti-christelijken toestand zal het rijk drie en half jaar bestaan, en dan vernietigd worden door de komst van den Heere Jezus Christus met de heirlegers uit den hemel.
Wij zouden hier onze beschouwing kunnen eindigen, ware het niet, dat er nog een belangrijke karaktertrek van het beest in de profetie van Johannes was overgebleven. Wij bedoelen de vrouw, die op het beest zit, en die genoemd wordt de groote hoer. Reeds in onze beschouwing over het verval der Gemeente (jaarg. IX pag. 90.) hebben wij aangetoond, dat de christelijke kerk, die zich de Gemeente, de bruid van Christus noemt, maar het in waarheid niet is, door den Geest de groote hoer wordt genoemd. Ontzettend is de beschrijving, die ons hier van haar gegeven wordt! "Kom herwaarts, ik zal u toonen het oordeel der groote hoer, die daar zit op vele wateren; met welke de koningen der aarde gehoereerd hebben, en die de aarde bewonen zijn dronken geworden van den wijn harer hoererij. En hij bracht mij weg in een woestijn, in den geest, en ik zag een vrouw, zittende op een scharlaken rood beest, dat vol was van namen der lastering, en had zeven hoofden en tien hoornen. En de vrouw was bekleed met purper en scharlaken, en versierd met goud en kostelijk gesteente en paarlen, en had in hare hand een gouden drinkbeker, vol van gruwelen en van onreinigheid harer hoererij. En op haar voorhoofd was een naam geschreven: Verborgenheid; het groote Babylon, de moeder der hoererijen en der gruwelen der aarde. En ik zag dat de vrouw dronken was van het bloed der heiligen, en van het bloed der getuigen van Jezus." Welk een schilderij! Hoe diep is de val der kerk geworden! Geroepen om als een reine, kuische maagd haren Bruidegom te verwachten, heeft zij zich een plaats gezocht in de wereld, ja, is met de wereld één geworden. In plaats van een vreemdelinge te blijven op aarde, is zij een macht geworden, waaraan de volken der aarde zich onderwerpen. Haar invloed op de gewetens verkocht zij voor purper en scharlaken, welke haren Meester als spotkleed aangedaan werden. In plaats van de vervolgingen te verdragen, is zij zelve de vervolgster geworden van allen, die in oprechtheid en waarheid den Heer wilden vreezen; en in plaats van den heiligen naam "Verborgenheid der godzaligheid" op haar voorhoofd te dragen, draagt zij dien van "Verborgenheid, het groote Babylon, de moeder der hoererijen en der gruwelen der aarde."
"Maar," zal men zeggen, "dit alles ziet op de Roomsche kerk." Mijn antwoord is: wel voornamelijk, maar niet uitsluitend. Niet alleen de Roomsche, maar ook de Protestansche kerk is van den Heer afgeweken en heeft met de volken der aarde gehoereerd. De groote hoer stelt niet een gedeelte van de afvallige kerk voor, maar het geheel. Evenwel zal Rome er het middelpunt van uitmaken; want "de zeven hoofden zijn zeven bergen, op welke de vrouw zit." Hieruit volgt, dat, wanneer het Romeinsche rijk hersteld zal zijn, de christelijke kerk haren invloed op dat rijk zal uitoefenen, ja, het besturen zal. Dit is toch de beteekenis van het hier gebruikte zinnebeeld. De vrouw zit op het beest, en het beest wordt dus door haar geregeerd. In plaats dat de Roomsche kerk haar einde nu reeds te gemoet gaat, geloof ik, dat zij integendeel nog een groote rol op het tooneel der wereld zal spelen en de plaats wederom zal innemen, die zij in de dagen van haren grootsten bloei bekleedde; dan echter niet meer alleen, maar in vereeniging met alle andere kerkgenootschappen. Mij dunkt ten minste, dat er na de opname der ware geloovigen een vereeniging van alle kerkgenootschappen, gelijk die nu reeds zoo dikwijls ter spraak wordt gebracht, zal plaats hebben, zoodat er wederom zal zijn één algemeene christelijke kerk, wier zetel in Rome zal zijn, en waarin de smaak, het gevoel en het genie van den mensch zal worden gestreeld en aangebeden.
Doch dit zal niet lang duren. "Nadat toch de hoer eenigen tijd op het beest zal gezeten en het bestuurd zal hebben, zullen de tien koningen tegen haar opstaan, en zullen de hoer haten, en zullen haar woest maken, en naakt, en zij zullen haar vleesch eten, en zullen haar met vuur verbranden." Deze koningen zullen de middelen zijn in Gods hand om het oordeel over de afvallige christenheid te brengen. "Want God heeft hun in hunne harten gegeven, dat zij zijne meening doen." De Heer zal zijnen ganschen toorn over de afvallige kerk uitstorten. Hoort slechts, wat Hij zegt tot de geloovigen, welke in die dagen op de aarde zullen zijn: "Gaat uit van haar mijn volk! opdat gij aan hare zonden geen gemeenschap hebt, en opdat gij van hare plagen niet ontvangt. Want hare zonden zijn de een op de andere gevolgd tot den hemel toe, en God is harer ongerechtigheden gedachtig geworden. Vergeldt haar, gelijk als zij ulieden vergolden heeft, en verdubbelt haar dubbel, naar hare werken; in den drinkbeker, waarin zij geschonken heeft, schenkt haar dubbel. Zooveel als zij zichzelve verheerlijkt heeft, en weelde gehad heeft, zoo groote pijniging en rouw doet haar aan: want zij zegt in haar hart: Ik zit als een koningin, en ben geen weduwe, en zal geen rouw zien. Daarom zullen hare plagen op één dag komen, dood en rouw en honger, en zij zal met vuur verbrand worden; want sterk is de Heere God, die haar oordeelt." De christelijke kerk zal derhalve van den aardbodem verdwijnen; hare kerken en tempels zullen verwoest, hare dienaars gedood, hare pracht en schoonheid vernietigd worden. Zoo hoog als zij zichzelve verheven heeft, zoo diep zal zij worden vernederd. Men leze de ontzettende schildering van hare vernietiging in het achttiende hoofdstuk. Niets zal er van haar overblijven. En terwijl de koningen der aarde en de kooplieden en alle stuurlieden haar zullen beweenen en rouw over haar zullen bedrijven, zeggende: "Wee, wee, de groote stad Babylon, de sterke stad! want uw oordeel is in ééne ure gekomen;'' zullen de engelen in den hemel zich verblijden, en den bewoners des hemels toeroepen: " Bedrijft vreugde over haar, gij hemel! en gij heilige apostelen, en gij profeten! want God heeft uw oordeel aan haar geoordeeld." Vreeselijk einde van haar, die geroepen was, de heerlijkheid Gods op aarde te openbaren! De christelijke kerk heeft opgehouden te bestaan. En wat zal er dan komen? De godsdienst van den Antichrist. En daarna? De Heere Jezus Christus van den hemel, om met vlammend vuur wraak te doen over de werkers der ongerechtigheid.
[1] Het woord, dat zoowel in het Oude als in het Nieuwe Testament door “heidenen" vertaald is , beteekent in het oorspronkelijke eenvoudig “volken." Israël was het eenige volk, dat door God gekend, beschermd en gezegend werd, terwijl de overige natiën onder den naam van “volken of heidenen" bekend staan.