"Hierin is de liefde bij ons volmaakt,
opdat wij vrijmoedigheid mogen hebben in den dag des oordeels, dat gelijk
Hij is, wij ook zijn in deze wereld." (1 Joh. 4 : 17.) |
De geschiedenis en de ervaring van alle christenen leert ons ten duidelijkste, dat er niets meer in overeenstemming is met de menschelijke natuur dan de neiging om te zien op hetgeen in ons is, in plaats van op hetgeen buiten ons in Christus is. Het geloof heeft echter zijn voorwerp buiten ons en niet in ons; en hoe meer dit geloof bij ons aanwezig is, des te gelukkiger zullen wij zijn. Zoodra wij evenwel den grond van ons geloof in ons zoeken, verliezen wij de rust en den vrede, welke wij kunnen genieten. Daarom herhaal ik nog eens, dat het voorwerp waarop het oog des geloofs gevestigd is, buiten ons ligt.
De algemeene gewoonte om in zichzelven, in plaats van buiten zichzelven het oog te vestigen, heeft ten gevolge gehad, dat de hierboven aangehaalde woorden hunne goddelijke schoonheid, heerlijkheid en waarde voor velen verloren hebben. 't Is voorzeker een treurig en ondankbaar werk, zijne eigen liefde te onderzoeken, om te zien of die al dan niet volmaakt is. Men kan gerust jaren lang onderzoeken, zonder een haar breed te vorderen. Voorwaar, dit werk is nog veel hopeloozer dan dat hetwelk de kinderen Israëls moesten verrichten, toen zij door hunne hartvochtige meesters gedwongen werden tichelen zonder stroo te maken. Ongetwijfeld had een Israëliet, die in de velden van Egypte ronddwaalde om materiaal voor zijn dagwerk te zoeken, meer hoop op goed gevolg, dan wanneer een arm, hulpeloos, onwaardig zondaar in de duisternis van zijn eigen hart naar iets volmaakts zoekt. Men kan zoeken, zoolang men wil, maar men zal niets vinden; integendeel, men zal gedurig meer tot de overtuiging komen, dat ons hart ten allen dage alleenlijk boos is.
Niets is daarom verder van de bedoeling des Heiligen Geestes verwijderd dan de gedachte aan onze volmaakte liefde. Men behoeft slechts de boven aangehaalde woorden een weinig nauwkeurig te lezen, om dit duidelijk in te zien. "Hierin is de liefde bij ons volmaakt, opdat wij vrijmoedigheid mogen hebben in den dag des oordeels, dat gelijk Hij is, wij ook zijn in deze wereld." Hoe zou nu onze liefde ooit "volmaakt" genoeg kunnen zijn, om ons in den dag des oordeels vrijmoedigheid te geven? Hoe zouden wij ooit met een gelukkig hart voorwaarts kunnen zien naar den rechterstoel van Christus, wanneer wij op de volmaaktheid onzer liefde ons vertrouwen moesten stellen?
Maar wat bedoelt de Apostel dan, als hij zegt: "De volmaakte liefde drijft de vrees buiten?" Hij bedoelt, dat de volmaakte liefde Gods, die zich in de overgave van zijnen geliefden Zoon heeft geopenbaard, en die "volmaakt bij ons" is, alle vrees uit onze harten geheel en al verbant. Wanneer ik weet, dat God mij volkomen liefheeft, dan heb ik niet de minste reden meer om te vreezen. En op welke wijze heeft Hij zijne liefde voor mij geopenbaard? In het bloed, dat uit de doorboorde zijde van den gekruisigden Christus vloot. Dat bloed heeft niet alleen de gerechtigheid Gods met betrekking tot mijne zonden bevredigd, maar ook zijne volmaakte liefde voor mijne verlorene ziel aan 't licht gebracht. De zonde is geoordeeld en voor eeuwig weggedaan, en wel door dat bloed, hetwelk tegelijkertijd de diepste verborgenheden der liefde openbaart, die in het hart van God voor verloren zondaars woont. Wat zal derhalve de dag des oordeels voor de geloovigen zijn? Die dag zal voor het oog van den hemel, van de aarde en van de hel openbaren, dat er niets meer tegen hen is. Het licht van den rechterstoel van Christus zal toonen, dat er op elk "wit kleed," dat zijne reinheid aan het bloed van Christus te danken heeft, geen enkele vlek meer te vinden is. "Zoo is er dan nu geen verdoemenis voor degenen, die in Christus Jezus zijn." Dat zal voor den rechterstoel van Christus ten volle geopenbaard worden. 't Zal daar blijken, dat er aan allen, die in Christus zijn, niets meer te veroordeelen valt. Heerlijke, onuitsprekelijk heerlijke waarheid!
Maar hoe is nu de liefde Gods bij ons volmaakt? O, luisteren wij met ernst en aandacht naar het heerlijke antwoord des Heiligen Geestes! "Gelijk Hij is, zoo zijn ook wij in deze wereld." Voorwaar, dat is wel de volmaaktheid der liefde. Gelijk de Rechter is, zoo zijn ook wij. "Wij zijn in Hem volmaakt" - "wij zijn aangenomen in den Geliefde" - wij zijn een deel van Hem - Hij het Hoofd en wij de leden. Christus heeft onze plaats op het kruis ingenomen. Hij werd tot zonde voor ons gemaakt; Hij werd in onze plaats geoordeeld. Hij droeg het kruis en onderging den toorn; Hij betaalde de schuld en stierf voor ons. Hij nam onze plaats in, opdat wij zijne plaats zouden kunnen innemen. Hij kwam in de diepste diepte onzer ellende, opdat wij de hoogste plaats der heerlijkheid zouden kunnen deelachtig worden. "Gelijk Hij is, zoo zijn ook wij in deze wereld." Alzoo is de liefde Gods bij ons volmaakt, opdat wij vrijmoedigheid hebben in den dag des oordeels. Waarlijk de Rechter zal ons niet veroordeelen, want dan zou Hij zichzelven veroordeelen. Hij is onze gerechtigheid. Hij zal niet het minste gebrek in zijn eigen werk vinden. "Wij zijn Gods werk, geschapen in Christus Jezus." (Efez. 2 : 10.) Dat bewustzijn geeft rust en vrede aan het hart. Jezus zelf heeft mij gemaakt hetgeen ik ben, en mij de plaats aangewezen, waar ik sta.
Hieruit volgt natuurlijk, dat, wanneer de gedachte aan den dag des oordeels vrees verwekt in mijn hart, al moge het ook nog zoo weinig zijn, ik niet geloof, dat ik volmaakt door God bemind word, en dat het bloed van Christus mij volkomen reinigt. Vruchteloos is het, wanneer ik iets in mijn eigen hart zoek. Ik zal daar nimmer iets vinden. En ook God zoekt niets in mijn hart. Hij eischt niets van mij. Hij heeft alles, wat Hij verlangt, op het kruis gevonden. Hij zelf heeft alles voor mij in orde gebracht. Hij kende de eischen zijner gerechtigheid, en Hij heeft ze volkomen bevredigd; Hij kende de behoeften van mijn hart, en Hij heeft er volkomen aan beantwoord; Hij kende de uitgestrektheid en grootte mijner schuld, en Hij heeft ze geheel uitgedelgd. Hij heeft de zonde geheel en al van zijn aangezicht weggedaan, zoodat wij nu in de tegenwoordigheid zijner oneindige heiligheid bestaan kunnen. Hij heeft zijne genade verheerlijkt in de vernietiging van datgene, wat ons in het eeuwig verderf zou gestort hebben. 't Is evenzeer onmogelijk, dat God en de zonde met elkander kunnen verbonden worden, als dat God en de geloovigen van elkander kunnen gescheiden worden. Daarom is de zonde volkomen en voor eeuwig weggedaan, en de geloovige volkomen en voor eeuwig nabij gebracht.
Welnu, waarde lezer! hoe staat het met u? Kent gij deze volmaakte liefde Gods? Heeft zij reeds alle vrees bij u buitengedreven? Of ontzinkt u de moed bij de gedachte aan den dag des oordeels? Ik bedoel hiermede niet, of gij bekeerd of onbekeerd zijt; want gij kunt zeer goed bekeerd zijn en toch vreezen. Vele christenen zijn er, die gedurig vreezen en twijfelen. Velen zijn er ook, die zeggen, dat zij altijd zeker zijn, omdat zij weten dat dit zoo behoort, maar die toch vreezen. Indien zij oprecht voor zichzelven en voor God wilden zijn, dan zouden zij moeten getuigen, dat er wel oogenblikken zijn, waarin de vrees hun hart bekruipt bij de gedachte aan de openbaarwording voor den rechterstoel van Christus. Gelukkig zou het zijn, indien zij dit wilden erkennen, want dan zou het mogelijk zijn, dat zij tot de ware rust en den ongestoorden vrede kwamen. Ik vraag u dus nogmaals: Heeft de volmaakte liefde Gods reeds alle vrees bij u buitengedreven? Indien niet, o wees dan verzekerd, dat gij niet in de liefde van God en in het bloed van Christus rust. Gij ziet op uzelven; gij zoekt iets in uw eigen hart -gevoel, geloof, liefde, ja, duizend andere dingen, die er in eeuwigheid niet te vinden zullen zijn. Gij gelooft niet, dat de liefde Gods volmaakt is, want indien gij dat geloofdet, dan zoudt gij weten, dat die liefde ook uwen toestand gekend en geoordeeld heeft. Gij gelooft ook niet, dat het offer van Christus volmaakt is; want indien gij dat geloofdet, dan zoudt gij weten, dat uwe schuld geheel uitgedelgd is. Wanneer er iets van u geëischt werd, dan zoudt gij zeker reden genoeg hebben om te vreezen en te beven; want dan zoudt gij niet het geringste kunnen betalen. Maar, Gode zij dank! alles is het werk van de volmaaktheid van Gods liefde, van de algenoegzaamheid van het bloed van Christus en van de getuigenis des Heiligen Geestes, zoodat er geen schaduw van twijfel meer overblijft.
Sommigen meenen, dat twijfel en vrees teekenen van geestelijk leven zijn. Zij kunnen het in zooverre zijn, als rheumatische pijnen teekenen van het natuurlijk leven zijn; maar wie verlangt er naar zulke teekenen? Wie zou wenschen voortdurend pijn te moeten lijden, om een duidelijk bewijs van zijn bestaan te hebben? De Apostel verklaart uitdrukkelijk: "De volmaakte liefde drijft de vrees buiten; want de vrees heeft pijn. En die vreest, is niet volmaakt in de liefde."
"En wij hebben gekend en geloofd de liefde, die God tot ons heeft. God is liefde; en die in de liefde blijft, blijft in God, en God in hem." (1 Joh. 4 : 16.)