Waar twee of drie vergaderd zijn in mijnen naam, daar ben Ik in het midden van hen.

Door deze troostrijke woorden van den Heere Jezus worden wij bekend gemaakt met een der voorregten van de kinderen Gods en het strekt ons tot grooten zegen , zoo wij ze regt verstaan en er het genot van hebben. Alles, wat God ons in Christus aanbiedt, is een uitvloeisel Zijner ontfermende liefde, en daarom een zegen voor ons, en wie iets daarvan gering acht, die acht God zelven en Zijne groote liefde gering.

Zijn onze harten op deze liefde Gods gerigt en daarvan vervuld, zoo kunnen wij niet anders, dan God verheerlijken. De zoo teedere genegenheid van God tot ons als Vader, verwekt in ons dezelfde gevoelens. Zoodra wij beginnen te begrijpen, wat God voor ons is, zullen wij altijd met diepen eerbied en innige liefde voor Hem vervuld zijn. Dan is het onze grootste vreugde als onze God en Vader verheerlijkt en geprezen wordt. Wij zijn echter niet tevreden, wanneer wij alleen Hem dankoffers brengen; wij wenschen vurig, dat vele harten met de gedachten Gods vervuld worden, en God uit veler mond worde geprezen. De kennis der liefde van Christus, die wel alle kennis te boven gaat, brengt dit verlangen in ons voort. Het bedroeft ons, wanneer wij zien, dat de geloovigen deze liefde zoo weinig verstaan en hunne harten zoo weinig daarop gerigt zijn. Dit gebrek aan kennis wekt in ons de voorbede en smeekingen voor de heiligen en drijft ons tot ontfermende liefde en hartelijke vermaning. Wij zullen daarbij niet aan ons zelven denken, maar ons ijverig betoonen tot verheerlijking van God en het heil der broeders. Geheel ons gedrag zal het openbaren, hoe zeer wij wenschen, dat God en Christus Jezus geëerd en geprezen worde. Maar onze vreugde wordt verhoogd, wanneer wij in de gemeenschap der heiligen , onzen lof, onzen dank en onze aanbidding aan God toebrengen. Wij zullen elkander toeroepen: "Laat ons Hem lief' hebben, want Hij heeft ons het eerst lief gehad" Deze liefde moet onze harten geheel vervullen, en wij moeten erkennen, hoe nauw zij ons met God en aan elkander verbonden heeft.

Zoodra wij vergaderd zijn in den naam van Jezus, - en wij moeten nooit anders vergaderd zijn, - is Jezus, de bron aller zegeningen en de volheid der Godheid, in ons midden. Zoodra wij dit in waarheid erkennen, zullen onze harten op Hem gerigt zijn, en wij zullen van Hem verwachten, wat wij behoeven. Wij moeten niet daarom vergaderen, dewijl deze of' gene begaafde broeder onder ons is, maar omdat Jezus zelf daar is, waar wij in Zijnen naam zijn vergaderd. Indien men slechts dan vergadert, wanneer deze, of' gene broeder tegenwoordig is, dan staat het niet goed met de zielen; Christus tegenwoordigheid wordt gering geacht, veeleer wordt de broeder hooger gesteld, dan Jezus, de bron van alle heil. De vergaderingen zullen echter steeds gezegend zijn, wanneer de harten in eenvoudigheid op Jezus zijn gerigt, en men het van Hem alleen verwacht, gezegend te worden. Al zijn de gaven ook gering, men zal gezegend zijn, omdat Jezus in het midden is. Een begaafde broeder kan niet altijd in ons midden zijn, maar ten allen tijde mogen wij ons in de tegenwoordigheid van Christus verheugen. Dit bewustzijn zal steeds onze troost en onze vreugde zijn. De leden eener vergadering moeten wederkeerig elkander er aan herinneren dat Jezus onder hen is; zij moeten van Hem afbidden wat zij behoeven. Hij zal de bede verhooren, dewijl aller zielen toch bedacht zijn op Zijne eer en elkanders heil. De verhooring zal niet falen, waar harten in Gods liefde vereenigd, iets van den Vader begeeren. Het is des vaders welbehagen, zich aan Zijne kinderen te verheerlijken en te openbaren wat Hij voor ons is.

Eene vergadering waar Jezus zelf woont, te minachten, is Hem zelven en Zijne liefde te minachten. Wie niet daar komt waar Jezus, de bron van zegen, zie aan ons wil mededeelen, acht zich zelven dezen zegen onwaardig. Meenen wij de vereeniging met de heiligen niet noodig te hebben, maar zonder hen opgebouwd te kunnen worden, dan bewijzen wij, dat wij ons zelven wijs achten, maar niet bereid zijn, ons door den Heer te laten zegenen. Hebben de leden voor zich zelven geenen verborgen omgang met God, zoo zullen ook hunne vergaderingen mat en krachteloos zijn; verachten wij de gemeenschap der heiligen, zoo zal ook onze persoonlijke en verborgene gemeenschap met God zeer zwak zijn. Zoodra de broeders, welke in de vergadering; iets spreken, niet de verheerlijking van God en de opbouwing van het ligchaam van Christus alleen bedoelen, maar veeleer aan hunne eigene verheerlijking denken, zullen zij, noch zich zelven noch anderen in waarheid stichten. Al kunnen wij ook met vele en schoone woorden spreken over den rijkdom van Christus, en onze harten zijn niet met dezen rijkdom vervuld, zoo is het niets; want het is niet gelegen in woorden, maar in de kracht. Willen wij iets tot stichting spreken, dan mogen wij niet vergeten, dat Jezus in ons midden is, en wij ons in Zijne tegenwoordigheid bevinden. Alles moet geschieden Hem ter eere. In eene vergadering moet echter niet alleen hij, die spreekt, werkzaam zijn, maar aller harten moeten in gebeden en smeekingen, in lof en dank gerigt zijn op Hem, die in hun midden is. Dit zal plaats hebben, als men zich verheugt over Zijne tegenwoordigheid, en van Hem alleen verwacht, gezegend te worden. Hoe zwakker en gebrekkiger eene vergadering bestaat, hoe ligter valsche broeders zullen insluipen en inblijven. Hunne tegenwoordigheid zal echter voor de gemeenschap een ban zijn, die den vollen zegen tegenhoudt. God is evenwel bereid, eene vergadering voor zulk eenen ban te bewaren en haar daarvan te bevrijden.

Indien wij onze gansche afhankelijkheid van Hem gevoelen, en in Zijn licht wandelen, dan zal Hij de valsche broeders verre van ons houden. Dragen wij voor Zijn aangezigt leed omdat eene bijeenkomst niet is tot prijs van Zijnen naam, zijn wij daarover bedroefd, dan zal de Heer bewijzen, dat Hij steeds bereid is, al het onzuivere te openbaren en weg te doen. Jezus, in ons midden, is zelf bedacht op de eer en heiligheid van Zijn huis, dat wij zijn, en Hij zal onze gebeden ook hierin verhooren. Laat ons niet vertragen, met eenvoudige harten tot Hem te smeeken en Hem alles te openbaren. Indien het welzijn eener enkele ziel ons ter harte gaat, boe veel meer het heil eener gansche vergadering, opdat zij in waarheid erkenne, wat God voor ons is, en Zijnen naam verheerlijke. Waar de eenvoudigheid van Christus het hart der leden vervult, waar de band der liefde en des vredes hen innig verbonden houdt, zal de Heer in vollen vrede onder hen zijn. Niets verheugt onze harten in de gemeenschap der heiligen zoo zeer en houdt ons vertrouwen in alles zoo staande, als het bewustzijn, dat Jezus in ons midden is. Zijne tegenwoordigheid alleen bewerkt het, dat wij gezegend worden, dewijl Hij voortdurend bezig is, voor ons te bidden, en onze voorspraak te zijn. Indien de broederlijke liefde ons hart vervult, dan zullen wij ons zeker verheugen, onze broeders en zusters te zien, en met hen te vergaderen, maar onze grootste blijdschap zal zijn, dat Jezus, de bron van alle heil, zelf in ons midden is. Voor Zijne tegenwoordigheid moet als 't ware bij elk lid al het andere verdwijnen; zij moet onze harten zoo zeer vervullen en den blik onzes geloofs zoo geboeid houden, dat wij voor niets anders daar zijn. Hij immers is het dierbare voorwerp van ons geloof, van onze liefde en hoop; Hij is het voorwerp onzer vereering en dankzegging. Wij zullen den zaligsten vrede genieten, als wij ons geheel in Hem verliezen; wij zullen onze broeders met ongehuichelde en vurige liefde ontmoeten, indien wij hen slechts in Hem zoeken en vinden.

Geve de Heer, dat wij het groote voorregt, in den naam van Jezus te vergaderen, steeds meer leeren waarderen, opdat wij het dikwijls genieten, en onze harten, zoo menigmaal wij vergaderd zijn, van de tegenwoordigheid van Christus doordrongen en op Hem gerigt zijn. Niets is dierbaarder voor eene ziel, dan in Zijne zalige gemeenschap met alle heiligen om Hem te zijn geschaard en dat te gevoelen. Het zal niet lang duren, of onze oogen zullen Hem zien; Hij zal zich dan persoonlijk in ons midden bevinden en wij zullen met Hem alle zegeningen volkomen genieten; Hij zal dan geheel het voorwerp onzer vereering en verheerlijking zijn. Ook thans evenwel zullen wij met dezelfde genegenheden vervuld zijn, indien wij hebben verstaan, dat Hij onzigtbaar in ons midden is, zoo dikwijls wij in Zijnen naam zijn vergaderd.

(Vertaald).