Financiële grondbeginselen in de bijbel

Harold G. Mackay

 

Wat leert de Schrift over het onderhouden van het werk van de Heer en Zijn arbeiders?

(slot)

 

Paulus' voorbeeld

Als we Paulus' voorbeeld in deze zaak van ondersteuning beschouwen, vinden we geen enkele toespeling op zijn direkte en toekomstige behoeften, noch enige smeekbede om geld voor het werk van de Heer. Wel berispt hij sommigen zacht voor hun in gebreke blijven nadat er in zijn behoefte voorzien is (1 Kor. 16:17; 2 Kor. 11:9; Fil. 2:30; 4:10), maar dat is dan ook alles. Zijn ogen zijn gevestigd op zijn Meester, en hij weet dat 'de Almachtige overal zijn dienstknechten heeft'. Zo is hij in staat om die geest van godvrezende onafhankelijkheid van mensen aan de dag te leggen, die alleen degenen kennen die volledig afhankelijk zijn van God. Als in Korinthe zijn aanspraken op apostelschap in twijfel getrokken worden, dan weigert hij van hen ondersteuning te aanvaarden, en ziet hij op naar de Heer om gebruik te maken van andere kanalen (2 Kor. 11:7-12; 12:13-18). Ook was Paulus er in die vroege periode toen er nog maar weinig gemeenten waren niet afkerig van in zijn eigen behoeften en in die van zijn medewerkers te voorzien door met zijn handen te werken (Hand. 20:33-35; 1 Thess. 2:9; 2 Thess. 3:8-10). Men kan zich afvragen of Epafroditus hierin Paulus' voorbeeld volgde toen de apostel in 'zijn eigen huurwoning' moest blijven (Fil. 2:25-30; Hand. 28:30).

 

Paulus' ervaringen

Het is fascinerend de ervaringen van Paulus op een rij te zetten, die hij opdeed toen hij rondtrok om Gods evangelie bekend te maken. Als we de financiële kant van zijn werkzaamheden beschouwen, worden deze paar feiten duidelijk:

1. Op zijn reizen werd Paulus vriendelijk onthaald door de gelovigen (Rom. 16:23; 1 Kor. 16: 6).

2. Als hij van de ene plaats naar de andere trok, werd hij op zijn weg door de vergadering ter plaatse bijgestaan (Hand. 15:3; Rom. 15:24; 2 Kor 1:16).

3. Hij werd verzorgd door de plaatselijke gemeenten (2 Kor. 1:11; 11:7-12; Fil. 4:14-19) en door individuele gelovigen (1 Kor. 16:17; 2 Tim. 1:16-18).

4. Hij kende tijden van overvloed en tijden van schaarste (Fil. 4:11,12), tijden dat men aan zijn behoeften dacht en tijden dat men zijn behoeften vergat (1 Kor. 16:17; 2 Kor. 11:9; Fil. 2:30; 4:10).

 

Paulus' aansporingen

Paulus maakte geen toespelingen op zijn eigen behoeften en uitte geen smeekbeden dat er in die behoeften moest worden voorzien. Toch schoot hij niet tekort in zijn verantwoordelijkheid ten opzichte van de heiligen met het oog op hun rentmeesterschap over materiële bezittingen. Herhaaldelijk spoort hij hen aan inzake het gebruik van hun vermogen in dienst van de Heer. En het is van belang op te merken dat deze aansporingen niet gericht waren aan de dienstknechten van de Heer, om op de Heer te vertrouwen, maar veeleer aan de gelovigen, om aan de Heer te geven. De aansporingen van de apostel kunnen op de volgende manier ingedeeld worden:

1. aansporing tot ijver - Tit. 3:14;

2. aansporing tot vrijgevigheid - Rom 12:8; 1 Tim. 6:17-19; Heb. 13:16,

3. aansporing tot regelmaat - 1 Kor. 16:1-3;

4. aansporing tot liefdadigheid - Rom. 15:25-27; 12:13; Gal 2:10; Ef. 4:28;

5. aansporing tot gastvrijheid - Rom 12:13; 1 Tim. 3:2; 5:10; Tit. 1:8; Fm. :22; Hebr. 13:2;

6. aansporing tot verantwoordelijkheidsgevoel - Gal. 6: 6; Fil. 4:3; 1 Tim. 5:17,18; Tit. 3:13.

 

Paulus' uitleg

Vanaf het prille begin legde de vroege Kerk een oprechte bewogenheid aan de dag voor de armen in haar midden (Gal. 2:10vv). De heidengemeenten in Macedonië en Achaje brachten een royale bijdrage bijeen voor de behoeftige Joodse broeders en zusters in Jeruzalem (Rom. 15:25-28), en lieten die overbrengen door Paulus, die een niet bij naam genoemde broeder, door de gemeente uitgekozen, met zich meenam (2 Kor. 8:18-21). Dit is het onderwerp van de hoofdstukken 8 en 9 van de tweede Korinthe-brief, en deze hoofdstukken voorzien ons van waardevol onderwijs over het geven door christenen.

We slaan dit nu echter over als niet relevant voor ons onderwerp, het onderhouden van het werk van de Heer en zijn arbeiders. Dit onderwerp wordt volledig ontvouwd in 1 Kor. 9, dat we nu zorgvuldig zullen onderzoeken.

 

DE RECHTEN VAN EEN APOSTEL: (VS. 1-6)
1. om voldoende middelen van bestaan te ontvangen - vs.4
2. om getrouwd te zijn - vs. 5
3. om vrij te zijn van handenarbeid ter voorziening in zijn levensonderhoud - vs.6

 

VOORZIENING VOOR DE DIENSTKNECHTEN VAN DE HEER: (vs. 7-14)
1. een land onderhoudt een soldaat in haar dienst -vs. 7
2. een kweker eet vruchten van zijn wijngaard -vs.7
3. een herder drinkt de melk van zijn kudde - vs. 7
4. de os (zonder muilband) mag het graan dat hij dorst, eten - vs. 8-10
5. het algemeen rechtvaardigheidsgevoel leert ons dat de brenger van geestelijke zegen het verdient, beloond te worden met tijdelijke voorzieningen - vs. 11
6. alle arbeiders behoren gelijk behandeld te worden - vs. 12
7. de priesters en Levieten leefden van de tienden, offergaven en eerstelingen - vs. 13 (vgl. Deut. 18:1-5).
8. het is het voorschrift van de Heer dat evangelieverkondigers van het evangelie leven - vs. 14

 

HANDELWIJZE VAN PAULUS IN KORINTHE: (vs. 15-18)
Nadat hij zijn recht heeft vastgesteld om onderhouden te worden door diegenen in Korinthe aan wie hij het evangelie heeft gebracht, legt de apostel uit waarom hij geen gebruik heeft gemaakt van zijn rechten. Hij kwam aan zijn middelen van bestaan door christenen elders en door zijn eigen arbeid (2 Kor. 11:7-9; 12:13; Hand. 18:1-3). Een speciale bediening (rentmeesterschap) van het evangelie was hem toevertrouwd (vs. 17), zodat hij niet anders kon dan het evangelie prediken (vs. 16). Hij zou alleen loon ontvangen als hij meer deed dan van hem verlangd werd, namelijk het evangelie prediken om niet (vs. 18).
Mogelijk gebruikten boze tongen het feit dat Paulus geen steun van de Korinthiërs aannam, als argument dat hij geweten zou hebben dat hij geen echte apostel was en daarom niet het recht had op de steun die een apostel toekwam. De apostel laat ons de onjuistheid van zo'n aanval zien. De unieke positie van Paulus moet wel ingezien worden als dit gedeelte nauwkeurig verklaard wordt. Laten we de toepassing van het voorgaande beschouwen in het licht van schriftuurlijke grondbeginselen en persoonlijke overtuigingen.

 

Schriftuurlijke grondbeginselen

1. Het werk van de Heer en zijn arbeiders moeten door gelovigen worden onderhouden.

2.Christenen behoren van hun middelen regelmatig (1 Kor. 16:2), vrijgevig (2 Kor. 9:6), blijmoedig (2 Kor. 9:7), naar evenredigheid (1 Kor. 16:2), vrijwillig (2 Kor. 9:7), onopvallend (Matth. 6:1-4) en Gode welgevallig (Fil. 4:18) te geven.

3. De ontvangers van geestelijke dienst hebben een duidelijke verantwoordelijkheid in de verlening van materiële steun (1 Kor. 9:11) aan de evangelist (1 Kor. 9:14), de herder (1 Tim. 5:17,18) en de leraar (Gal. 6:6).

4. De dienstknechten van de Heer hebben recht op ondersteuning in hun bezigheden (1 Kor 9:1-6).

5. Aan rondreizende arbeiders moet gastvrijheid verleend worden (3 Joh.:5-8) en ze dienen voortgeholpen te worden op hun reis (Tit. 3:13).

6. Bekendmaking van behoeften en smeekbeden om steun vinden geen grond in de Schrift. Ook hebben de apostelen er ons geen voorbeelden van nagelaten.

7. Arbeiders die meer effektief willen zijn in de dienst van de Heer en die hun loon willen vergroten, kunnen dat doen door zoveel mogelijk het evangelie om niet te brengen.

 

Persoonlijke overtuigingen

Gebaseerd op het voorgaande en uitgaande van zijn ervaring, als aanbevolen arbeider, als christelijk gastheer en als oudste in een plaatselijke vergadering, gedurende 57 jaar leven als christen, waarvan 55 full-time in dienst van de Heer besteed, is de schrijver tot bepaalde strikt persoonlijke overtuigingen gekomen aangaande het naar de Schrift, tot eer van God onderhouden van het werk van de Heer en Zijn arbeiders. Deze persoonlijke inzichten hebben dan ook geen Bijbelse autoriteit, maar hooguit het gewicht van feitelijke ervaring, persoonlijke overtuiging en bescheiden suggestie:

 

1. Een beroep doen op de wereld voor steun aan het werk van de Heer is onschriftuurlijk, onlogisch, God-onterend en een erkenning van falen en tekortkomen van de gelovigen.

 

2. Het overgaan op een systeem van vaste honoraria, salariëring, verplichtingen, geloften of wat ook maar neigt naar dwang, wijkt af van het schriftuurlijke principe van vrijwillig geven (2 Kor. 8:12; 9:7).

 

3. Aanvaarden van een arbeidscontract of gegarandeerde steun is het verlaten van het pad van het geloof, en is een gevaar voor de vrijheid van de dienstknecht van Christus (1 Kor. 7:23).

 

4. Bekendmaken van persoonlijke behoeften, expliciet of impliciet, door de arbeider zelf of door iemand anders namens hem, is het ondermijnen van het principe van biddende afhankelijkheid van de Heer alleen.

 

5. Als geven bij vlagen onder druk van populaire of sentimentele smeekbeden werd vervangen door systematisch geven door heel Gods volk, dan zou er overvloedig voor het werk van de Heer gezorgd worden. Systematisch geven behoort te zijn:

a. regelmatig (1 Kor. 16:2). Het deel voor de Heer moet wekelijks (of met een andere frequentie) uitdrukkelijk opzij gelegd worden. Dit kan gebeuren door het daadwerkelijk opzij leggen van geld of door het storten van een bedrag op een speciale bankrekening. Eenmaal gegeven behoort dat geld toe aan de Heer (Hand. 5:3,4), en het uitgeven ervan moet gebeuren onder zijn leiding. Dit betekent gebed en oefening, wat geestelijke verrijking brengt. Beleggers met en voor God zijn de gelukkigste mensen in de Gemeente.

b. Naar evenredigheid (1 Kor. 16:2). Als heel Gods volk tienden zou geven, zou er een overvloed zijn. De tienden werden vrijwillig gegeven, lang voordat zij verplicht werden onder de wet. Zij die het gevoel hebben dat tienden wettisch zijn, zouden in genade kunnen handelen en een vijfde geven; daar zal niemand bezwaar tegen hebben! Heel vaak geven degenen die het geven van tienden verontwaardigd openlijk afkeuren en vroom verklaren dat alles aan de Heer toebehoort, in werkelijkheid veel minder dan een tiende. In het Nieuwe Testament is het percentage 'naardat hij welvaart heeft' (1 Kor. 16:2). Wie een laag inkomen heeft brengt een echt offer als hij van elke gulden een dubbeltje weggeeft en van de resterende negentig cent moet leven. Maar degenen die zich in hogere inkomensklassen bevinden, zullen merken dat ze van veel minder dan 90% kunnen leven, en ze zullen de Heer een groter deel dan 10% willen geven (2 Kor. 8:12-14).

 

6. Zij die royaal geven buiten de vergaderingen doen er goed aan de volgende feiten te overwegen:

a. Voor de meeste aktiviteiten buiten de kring van de 'vergaderingen' zijn reusachtige financieringsbronnen beschikbaar waarvan zeer weinig of zelfs niets ooit de door vergaderingen gesteunde arbeid bereikt. Er worden financiële methodes gehanteerd die door de meeste vergaderingen nooit goedgekeurd zullen worden. Zou mijn hand moeten geven aan wat mijn mond bestrijdt? 'Maar het zijn goede aktiviteiten', zult u zeggen. Akkoord, maar 'het goede is vaak de vijand van het beste'.

b. Het beginsel van 1 Timotheüs 5:8 is zeer zeker net zo goed van toepassing op het geestelijke als op het natuurlijke. Verantwoordelijkheid tegenover het 'eigene' zal zeker inhouden:

(1) de behoeften van de eigen vergadering
(2) de aktiviteiten, door de eigen vergadering georganiseerd
(3) de arbeiders, door de eigen vergadering aanbevolen
(4) projekten, door andere vergaderingen georganiseerd.

Dit is geen sektarisme; het is geestelijke financiële verantwoordelijkheidszin.

c. Als iedereen in de vergaderingen zijn geld aan aktiviteiten 'van buiten' gaf, hoe lang zouden we dan nog plaatselijke vergaderingen hebben die gevormd zijn naar de beginselen en de praktijken van het Nieuwe Testament?

 

7. In deze dagen van geestelijke oppervlakkigheid is het voor christenen veel makkelijker om in te gaan op smeekbeden die onder druk zetten, dan om biddend Goddelijke leiding te zoeken in het uitdelen van het deel dat van de Heer is. Maar door zich niet te oefenen in het wachten op God, berooft de gever zichzelf van gezegende en vruchtbare gemeenschap met zijn Heer, en van de vreugde te weten dat hij in zijn geven geleid wordt door de Heer. 'Van een dienstknecht wordt verlangd dat hij trouw bevonden wordt'.

 

8. Als een slaaf van Christus afwijkt van het pad van volledige afhankelijkheid van God, van het alleen aan Hem bekend maken van zijn behoeften, dan verliest hij die onafhankelijkheid van mensen die zijn onschatbare voorrecht is (Ps. 118:8,9). Ook berooft hij zichzelf van de blijdschap en het vertrouwen, voortkomend uit de wetenschap dat God hem gehoord en zijn verzoek beantwoord heeft en dat Hijzelf voor hem gezorgd heeft. Zij die het pad van het geloof bewandelen, zullen waarschijnlijk genoegen moeten nemen met een veel lager inkomen hier, maar in een toekomstige tijd zal er erkenning en loon zijn (1 Kor 9:17,18; 2 Tim.4:7,8).

 

 

Dit artikel is, met kleine wijzigingen, overgenomen uit 'Missions' van juli 1984; het is eerder gepubliceerd in het november-nummer van 'Fields' 1966.