De persoonlijke aanwezigheid van de HEILIGE GEEST op aarde

(6)

H. MEDEMA

 

4. De belofte vervuld

Het moet wel een merkwaardige tijd geweest zijn, de periode tussen pasen en pinksteren, na de dramatische tonelen die heel Jeruzalem in rep en toer brachten bij de kruisiging van de Heer Jezus.

Het volk in zijn totaliteit, dat lange tijd door het licht beschenen was, maar dat het licht niet had gegrepen noch begrepen, was als gevolg van het feit dat het vanwege hun boze werken de duisternis verkoos boven het licht, teruggevallen in de donkerheid waarin het eeuwen lang had verkeerd.

Bij de leidslieden van het volk was er de spanning na de alarmerende berichten over de opstanding van Hem die zij uit de weg meenden te hebben geruimd. Verslagenheid, in eerste instantie, bij het betrekkelijk gering aantal discipelen, die hun verwachtingen naar zij meenden in rook zagen vervliegen. Wel was hun vertrouwen in zijn persoon herleefd toen zij hun Heer in lichamelijke gestalte opnieuw mochten zien en spreken, maar de onzekerheid over wat er gebeuren ging, bleef in hen overheersen. Dat bewijst wel hun vraag, die zij vlak vóór de hemelvaart stelden: "Heer, zult gij in deze tijd het koninkrijk voor Israël weer oprichten?"

De herhaalde verzekering van de Heer, dat zij binnenkort met de Heilige Geest gedoopt zouden worden, was amper tot hen doorgedrongen. Pas toen de Heer definitief van hen scheidde door zijn terugkeer vanaf de Olijfberg naar de hemel, werden zij wakker geschud en verenigden velen van hen zich tot volhardend, eendrachtig gebed. Tien dagen lang, waarin zij met spanning zullen hebben afgewacht op welke wijze de beloofde komst van de Heilige Geest een realiteit zou worden.

Dat deze komst een revolutionaire wending zou betekenen in de wereld, hebben zij niet beseft. Gods van tevoren nauwkeurig vastgesteld plan, ook wat het tijdstip betreft, om door de zending van zijn Geest naar deze aarde een totale omwenteling in de bestaande orde tot stand te brengen, stond op het punt te worden uitgevoerd. En deze eenvoudige mensen zouden instrumenten zijn van de Geest van God om dat te bereiken wat Hij Zich had voorgesteld om te doen. Veel groter zou hun taak en werkterrein zijn dan zij aanvankelijk hadden gedacht en gewild: getuigen zowel te Jeruzalem als in heel Judéa en Samaria en tot aan het eind van de aarde (Hand. 1:8). Dat was niet louter een opdracht, het hield ook in dat zij de kracht, de bekwaamheid voor deze taak zouden ontvangen. Niet in zichzelf bezaten zij die, maar door de Heilige Geest.

God geeft nooit een opdracht zonder dat Hij de kracht er voor verleend. Als de Heer ons heel reëel een taak geeft, roept in zijn dienst - hetzij geheel, hetzij gedeeltelijk - behoeven wij ons nooit zorgen te maken of wij wel in staat zijn die te volbrengen. Slechts de grote lijnen van de opdracht worden ons meegedeeld, de details van alles wat ons te doen en te wachten staat, houdt de Heer in zijn wijsheid voor ons verborgen. Anders zouden wij waarschijnlijk terugdeinzen voor de vele problemen waar we geen raad mee zouden weten.

Op het pinksterfeest gebeurde het. Plotseling, maar precies op het door God bepaalde moment, als vervulling van zijn plannen. Zoals ook de komst van de Heer Jezus op aarde in het verleden gebeurde "In de volheid van de tijd", en zoals de Vader ook dag en uur heeft bepaald waarop in de toekomst de Heer Jezus verschijnen zal. Gods handelingen zijn geen toevalstreffers, die bepaald worden door de omstandigheden. Hij werkt onafhankelijk daarvan en laat zijn plannen door niets dwarsbomen.

God Zelf, in de persoon van de Heilige Geest, kwam in deze wereld, uitgestort in een niet nader gedefinieerd huis ergens in Jeruzalem. De stad, die de door God gezonden Messias had moeten kronen tot zijn Koning, maar Hem een doornenkroon op het hoofd had geduwd en een oude mantel als spotkleed had omgeslagen, om Hem daarna te kruisigen, werd het startpunt van een onmetelijk genadebetoon aan Jood en heiden. Van daaruit zou zich een werk verbreiden dat wereldomvattend zou zijn, zou een kracht openbaar worden die harten zou breken, godsdienstige, barrières opruimen, sociale grenzen vervagen, bovenal levens vernieuwen.

De komst van de Heilige Geest op aarde ging niet geruisloos, maar vergezeld van buitengewone tekenen. Het geluid als van een stormvlaag moet wijd en zijd hoorbaar zijn geweest. Daarmee werd symbolisch reeds aangeduid met welk een niet te stuiten kracht de Heilige Geest op aarde werkzaam zou zijn. Heel anders dan bij de komst van de Zoon van God in deze wereld. Behalve de engelenverschijning in de afgelegen velden van Efrata aan enkele herders geen enkel uiterlijk vertoon. Mogelijk in overeenstemming met het karakter van de dienst van de Heer Jezus, van wie gezegd wordt: "Hij zal niet schreeuwen, noch zijn stem verheffen, noch die op de straat doen horen" (Jes. 42:2).

 

Drie aspecten

Het is nodig er acht op te geven dat de korte beschrijving van het komen van de Heilige Geest op aarde in de verzen 2 tot en met 4 van Handelingen 2 in drie delen uiteenvalt:

het plotseling optredend geluid als van een geweldig voortgedreven wind, die het hele huis vulde;

de verdeelde tongen als van vuur, die zich op ieder van de discipelen zetten;

het vervuld worden met de Heilige Geest, waardoor de discipelen begonnen te spreken in andere talen.

Het eerste is de manifestatie van de Heilige Geest, waarin Hij blijk geeft aanwezig te zijn. Niet zozeer door in de gelovigen te wonen, maar door bij ben te zijn (vergelijk Joh. 14:17). Iets dergelijks vinden we in Hand. 4:31 toen de plaats waar de gelovigen tot gebed samen waren, bewogen werd. Dat had niets te maken met het feit dat de Heilige Geest in ieder van hen persoonlijk woning maakte, maar dat zijn aanwezigheid bij hen op deze manier een werkelijkheid werd. Hij wilde bij hen zijn. En hiermee was de uitstorting van de Geest een feit.

Het tweede heeft betrekking op elke gelovige afzonderlijk, als vervulling van de belofte: "Gij zult met de Heilige Geest gedoopt worden, niet vele dagen na dezen" (Hand. 1:5). Het resultaat van deze doop was het tot stand komen van het ene lichaam (1 Kor. 12:13), de gemeente. Dat de discipelen deze waarheid toen nog niet kenden en dat deze pas door de apostel Paulus bekend gemaakt werd, doet aan dit feit niets af. In de praktijk hebben de apostelen deze waarheid verwerkelijkt toen Samaritanen en heidenen werden gevoegd bij de ene gemeente, het lichaam van Christus (vergelijk Hand. 8 en 10).

Dat er verdeelde tongen zichtbaar werden, wijst in dezelfde richting. Het woord "tongen" (Grieks "glossa") is hetzelfde dat in de Schrift met "talen" wordt aangeduid. De "verdeelde tongen" spreken symbolisch van het feit dat het werk van de Heilige Geest zich niet zou beperken tot één volk, maar zich zou uitstrekken tot alle natiën en talen. Een eerste bewijs daarvoor levert reeds het spreken van de grote werken van God door de discipelen in diverse talen, zoals dit direkt na de uitstorting van de Heilige Geest plaats vond.

Het derde is het resultaat van de uitstorting van de Heilige Geest, die de gelovigen vervulde, aangordde, bekrachtigde tot de door hen te verrichten dienst.

Het onder 1 en 2 genoemde was eenmalig en heeft zich niet in dezelfde mate herhaald als toen op de pinksterdag. Wel vinden we een beperkte herhaling, als we dat zo mogen noemen, als Samaritanen en heidenen tot het geloof in de Heer Jezus komen en door tussenkomst van de apostel Petrus bij de gemeente worden gevoegd.

De vervulling van of met de Heilige Geest in de harten en levens van de discipelen was geen blijvende toestand, maar werd telkens herhaald als zij dat met het oog op een bijzondere dienst nodig hadden. Anders zou er in Hand. 4:31 niet gezegd kunnen worden: "zij werden (niet: waren) allen vervuld met de Heilige Geest", en zou Paulus de gelovigen niet hebben vermaand: "Wordt vervuld met de Heilige Geest" (Efeze 5:18).

Later hopen we dieper op dit onderwerp in te gaan. Het zij nu voldoende om aan te tonen, zoals we hiervoor hebben gedaan, dat er in de Schrift onderscheid gemaakt wordt tussen de uitstorting van, de doop met en de vervulling met de Heilige Geest. Het is nodig dit goed te bedenken bij het lezen van de Schrift.