De persoonlijke aanwezigheid van de HEILIGE GEEST op aarde

(1)

H. MEDEMA

 

In het vorige artikel over dit onderwerp hebben we behandeld: "De Heilige Geest in het oude testament". Nu willen we iets zeggen over:

 

2. De Heilige Geest in de evangeliën

De hele tijdperiode die in de evangeliën beschreven wordt, tot op het moment dat de Heer Jezus zijn werk op het kruis volbracht, behoorde tot de bedeling van de wet. Anders gezegd: wat in de evangeliën vermeld wordt, droeg nog een Joods karakter. Dat is tenminste het hoofdkenmerk van de vier evangeliën.

Slechts hier en daar vinden we dat de Heer Jezus in zijn onderricht, vooral aan zijn discipelen en aan sommige personen (b.v. Nicodemus en de Samaritaanse vrouw) als het ware het gordijn opzij schuift en iets laat zien van de nieuwe dingen, die het resultaat zouden zijn van zijn verlossingswerk. Veel begrip daarvoor vond Hij niet bij zijn toehoorders, omdat hun denken en verwachtingen te sterk gebonden waren aan specifiek Joodse denkbeelden. Daarom heeft wat we in de evangeliën lezen over de Heilige Geest hetzelfde karakter als in het oude testament. Hij was werkzaam in bepaalde personen, zelfs in ongelovigen als Judas en Kajafas, leidde hen in sommige aktiviteiten, verlichtte hen zodat zij profeteerden, maar in hen wonen kon Hij niet. Dat kon niet zolang de Heer Jezus, als God geopenbaard in het vlees, op aarde was. Dat blijkt duidelijk uit de woorden van de Heer: "Als ik niet wegga, zal de Trooster niet tot u komen" (Joh. 16:7).

 

De Heilige Geest en de Heer Jezus

Als we in de evangeliën toch lezen van een neerdalen van de Heilige Geest (Joh. 1:32, 33), gold dat alleen de Heer Jezus. Hij was volmaakt rein en zonder zonde. De Heilige Geest kon in Hem wonen, omdat al zijn spreken en doen geheel onderworpen was aan de wil van God. Van zijn lichaam kon Hij terecht zeggen dat het een tempel was, d.w.z. de woning van God (Joh. 2:21). "Het behaagde de gehele Volheid in Hem te wonen" (Kol. 1: 19). Hij had de Geest niet met mate (Joh. 3:34), in tegenstelling met alle andere personen in wie de Geest van God werkte. Uit zijn mond kwamen dan ook uitsluitend "woorden van God". Wat Hij deed, was alleen in de kracht van de Heilige Geest en in die kracht dreef Hij ook de boze geesten uit (Matth. 12:28). De wegen die Hij ging waren geleid door de Heilige Geest, ook in de moeilijkste omstandigheden. Kortom: Hij was vol van de Heilige Geest (Luk. 4:1), gezalfd met de Heilige Geest (Luk. 4:18), door God, de Vader, verzegeld met de Heilige Geest: (Joh. 6:27). Zelfs zijn geboorte was het resultaat van het werk van de Heilige Geest (Matth. 1:20) en door de eeuwige Geest heeft Hij Zichzelf vlekkeloos aan God geofferd (Hebr. 9:14).

Vanaf zijn menswording tot en met zijn laatste verzuchting aan het kruis, was het de Heilige Geest die Hem bestuurde.

Maar de Heer was daarin geheel uniek. Van niemand kon en kan dit gezegd worden.

 

Johannes de doper

De voorloper of heraut van de Heer Jezus, Johannes de doper, was een heel bijzondere persoon, door God bestemd om een speciale dienst te verrichten. Hij was de grootste profeet in de geschiedenis van Israël, groter dus dan al zijn voorgangers, omdat zijn zending en dienst in nauwe relatie stonden met de komende en reeds gekomen Messias. Hij mocht de vervulling zien van de voorzeggingen die andere profeten vóór hem hadden gedaan. Van Johannes wordt dan ook gezegd, dat hij reeds van zijn geboorte aan vervuld was met de Heilige Geest. Maar dat is niet hetzelfde als de inwoning van de Heilige Geest. Dat was bij Johannes, hoe groot hij ook was als profeet, niet mogelijk.

Het vervuld zijn met de Geest was met het oog op de dienst die aan Johannes de doper was opgedragen. Zijn prediking had als hoofdthema: "Bekeert u, want het koninkrijk der hemelen is nabij gekomen". Zelf had hij echter geen deel aan dat koninkrijk, zoals het in zijn verborgen karakter gezien zou worden na de hemelvaart van de Heer Jezus.

Wel heeft Johannes gesproken over de Heilige Geest, in verbinding met diens neerdalen op de Heer en over de toekomstige doop met de Heilige Geest door de Heer Jezus (Matth. 3:11). Wat Johannes daar zei, was profetie, die vervuld is op de pinksterdag na de hemelvaart van de Heer. Dat dit zo is, blijkt uit de woorden van de Heer tot zijn discipelen in Handel. 1:5: "Gij zult met de Heilige Geest gedoopt worden, niet vele dagen na dezen".

Wel blijkt uit deze profetie van Johannes, dat hij bekend gemaakt is met de komst van de Heilige Geest. Of hij geweten heeft dat dit zou zijn als een in de Godheid onderscheiden persoon, is niet te zeggen.

 

Andere personen

Van nog drie andere personen wordt in de evangeliën gezegd, dat zij onder bijzondere invloed stonden van de Heilige Geest. Allereerst lezen we dat van de ouders van Johannes de doper, Zacharia en Elizabeth. Vervuld met de Heilige Geest uitten zij zich in lofzangen en profetie.

Daarnaast was er de oude Simeon op wie de Heilige Geest was en die door de Geest was ingelicht over de komst van Christus.

Van een blijvende werkzaamheid door de Geest in hen wordt ons niets gezegd. De Heilige Geest woonde evenmin in hen. Hij gebruikte deze personen slechts voor een bepaalde door Hem gewilde dienst, die duidelijk in verbinding stond met de verheerlijking van de Heer Jezus. Van de discipelen van de Heer lezen we in de evangeliën nergens dat zij met de Geest vervuld waren. Alleen na zijn opstanding blies de Heer in hen en zei: "Ontvang (de) Heilige Geest". Dat was niet de uitstorting van de Geest als persoon in hen, maar de kracht die hen werd toebedeeld van de Geest van God.

Wel wordt van hen gezegd, dat zij vele boze geesten uitdreven. Hoewel zij dat deden op last van hun Meester en zij van Hem daartoe macht ontvingen, kan dit niet anders gebeurd zijn dan door dezelfde kracht, dit wil zeggen die van de Heilige Geest, waardoor Hijzelf de boze geesten uitdreef. Als zodanig waren de discipelen deelgenoten van de Heilige Geest geworden (Hebr. 6:4).

 

Wat de Heer Jezus gezegd heeft van de Heilige Geest

De eerste persoon die van de Heer onderricht kreeg over het werk van de Heilige Geest, was Nicodemus. En bij dit onderwijs heeft de Heer hem uitgelegd, dat de wedergeboorte het werk is van de Heilige Geest. Sterker gezegd: het leven uit God (de nieuwe geboorte) kan alleen tot stand komen door de Heilige Geest.

De Heilige Geest, die dus de verwekker is van het nieuwe leven, doet dit door middel van het Woord, dat Hij toepast op hart en geweten. De uitdrukking in Joh. 3:6: "geboren wordt uit water en Geest" wijst daarop. Uit andere Schriftplaatsen blijkt, dat "water" een beeld is van het Woord van God (zie b.v. Ef. 5:26). Zoals water reinigend werkt, zo is het ook met het Woord. En als dit reinigingsproces heeft plaats gehad, kan de Heilige Geest het nieuwe leven verwekken. Dat leven, ook wel het eeuwige leven genoemd, is in de Zoon (1 Joh. 3: 11 ) en blijft tot in eeuwigheid.

In Johannes 4 lezen we het gesprek van de Heer met de Samaritaanse vrouw. Ook daar spreekt Hij over water, dat Hij wil geven aan ieder die dorst heeft. Hij noemt het dan "levend water" (Joh. 4:10), dat in de mens zal worden tot een bron dat springt tot in het eeuwige leven. Bij "levend water" valt de klemtoon op water dat voortkomt uit een bron, en dat doorstroomt. Uit Joh. 7:38, 39 kunnen we leren dat dit een beeld is van de Heilige Geest. Aan de vrouw bij de bron van Sichar heeft de Heer, zonder de Heilige Geest als zodanig te noemen, gezegd, dat de Geest als levendmakende kracht, als een bron van kracht werkzaam zou zijn in hen die Hem aannemen. De vervulling van deze belofte, door de persoonlijke inwoning van de Heilige Geest, kon pas werkelijkheid worden na de hemelvaart van de Heer Jezus, maar allen die wedergeboren zijn, vanaf Genesis 3, hebben de kracht van dit leven in hen ervaren.

 

In Joh. 7:37-39 spreekt de Heer opnieuw over de Heilige Geest, op de laatste dag van het loofhuttenfeest. Uit vers 39 blijkt duidelijk, zoals we reeds eerder opmerkten, dat wat de Heer daarvóór zei, pas kon gebeuren na de uitstorting van de Heilige Geest op de pinksterdag. Hij gaf die bepaalde tijdaanduiding niet, maar aan de woorden die er op volgen: "omdat Jezus nog niet verheerlijkt was" kan worden ontleend dat de Heilige Geest wachtte op de verheerlijking van de Heer Jezus.

Ook hier spreekt de Heer over "levend water". Nu niet "dat springt tot in het eeuwige leven", zoals in Joh. 4:14, waardoor gewezen wordt op het onvergankelijke leven in de gelovige tot in de eeuwigheid, maar op de "stromen van levend water, die uit zijn buik vloeien". Dit laatste is een aanduiding van de kracht van de Heilige Geest, die zichtbaar zou worden in en door de gelovigen. Speciaal in de uitoefening van hun dienst voor God, maar dan ten nutte en tot zegen voor de mensen die hen omringen.

In één van de volgende artikelen hopen we de praktische gevolgen voor de gelovigen die hieruit voortvloeien nader te bespreken. Ons doel met het voorgaande was slechts om aan te tonen dat de Heilige Geest als persoon nog niet geopenbaard was zolang de Heer Jezus op aarde wandelde.

 

Feitelijk zouden we in dit artikel nog moeten spreken over wat de Heer aan zijn discipelen heeft meegedeeld over de komst van de Heilige Geest in zijn afscheidswoorden tot hen in Johannes 14, 15 en 16. Maar dat is zo'n omvangrijk onderwerp, dat we het liever in een volgend artikel behandelen.