Een historische dag

 

J. G. VAN MOOSEL

 

Dat is de 20e juli 1969 inderdaad geweest, niemand zal het ontkennen. Als we het jaar van de landing van de eerste mens op de maan echter nauwkeurig willen aangeven, moeten we daarachter de letters a.C. of a.D. zetten, d.w.z. anno Christi, anno Domini. Deze wijzen dan onmiddellijk heen naar een andere, naar de historische gebeurtenis bij uitnemendheid in de geschiedenis van de mens: de komst van Christus op aarde. Het jaar van de nederdaling van de Zoon van God in menselijke gedaante, "de tweede mens uit de hemel", staat primair in de tijdrekening, de hele chronologie berust daarop. Natuurlijk geven we ons niet steeds rekenschap van het feit dat de toevoeging van v.C. of n.C. achter een jaartal naar die allerbelangrijkste gebeurtenis terugwijst; talloos velen hebben er geen weet van en evenzovelen zegt het niets. Maar het feit ligt er toch maar.

 

Hoogst spectaculair was de reis van de Apollo-11, adembenemend de landing van de "Eagle" op de maan, vol spanning het ogenblik waarop Armstrong de voet op haar bodem zette.

Toen Christus op aarde verscheen, …

Ja, lezer, we leggen de pen even neer, om in stille meditatie diep na te denken. Doet u het ook maar …

Welnu, toen ontbrak alle vertoon, hield de wereld de adem niet in, was er geen angstige spanning, geen aarde-omvattende belangstelling en publiciteit. Maar wat op dat onbeschrijfelijk grote ogenblik geschiedde, stelt alles in de schaduw wat de wereld op de 20e juli j.l. gehoord en/of gezien heeft. De hemel ging open, een heerlijke, bovenaardse lichtglans overstraalde de duisternis van de nacht, een hemelbode riep de blijde mare om: "Vrees niet, want zie, ik verkondig u grote blijdschap, die voor het hele volk wezen zal, want u is heden de Heiland geboren, die Christus, (de) Heer is". Wijd openden zich de hemelpoorten om uittocht te verlenen aan "een menigte van de hemelse legerschare". Zij loofde God, jubelde zijn eer uit, maakte zijn welbehagen in mensen bekend en de zozeer begeerde, eens zeker komende vrede op aarde.

Gejubel en gejuich over het succes van de maanlanding, respekt voor en bewondering van het wetenschappelijk kennen en technisch kunnen van de hedendaagse mens hebben we op allerlei wijzen en in vaak hoogdravende taal vernomen. Tot op zekere hoogte kunnen we daarin delen. Maar u en ik zullen in die talrijke kommentaren toch wel heel sterk gemist hebben het eer geven aan God. Slechts hier en daar heeft een enkele bescheiden stem opgemerkt, dat het uiteindelijk God is geweest, die het de mens toegestaan heeft dit alles te presteren. Zo heeft het ons bepaald goed gedaan te lezen dat er onder de astronauten zelf ook enkelen geweest zijn die hun eerbied voor God en zijn schepping tijdens of na hun ruimtevaart onomwonden hebben uitgesproken, en dat hun meest geliefde betrekkingen voor hun behouden terugkeer gebeden hebben.

 

Er is nog iets waarop we gaarne willen wijzen.

De dènkende mens blijft nooit stilstaan bij het feitelijk gebeuren. Hij tracht steeds achter dit gebeuren, achter het zintuigelijk waarneembare, de betekenis, de diepere zin, de waarde en de lering ervan te ontdekken, en zo mogelijk te doorgronden. Het is ook Gods bedoeling dat hij dit zal doen. Opdat hij Hem uit zijn werken zal leren kennen. "Want van de schepping der wereld af worden, wat van Hem niet gezien kan worden, zijn eeuwige kracht en Goddelijkheid, uit zijn werken gekend en doorzien", zijn werken zowel in de schepping als in de geschiedenis van de mensheid. Wat deze laatste betreft, denken wij, gelovigen aan de woorden van de apostel Paulus: "Al deze dingen nu zijn hun (Israël) overkomen tot voorbeelden en zijn beschreven tot waarschuwing voor ons, op wie de einden der eeuwen gekomen zijn". Maar de natuurlijke mens is blind voor de Godsopenbaring in de historie; zelf getuigt hij dikwijls: de geschiedenis leert dat de mens door de geschiedenis niets leert. Toch beseft hij dat "het natuurlijke eerst is" en dat daarna "het geestelijke" komt, dat het onzichtbare verre uitgaat boven hetgeen zichtbaar is.

Zo houden zich dan ook velen bezig met de zin en de waarde van de maanlanding, met het "waarom, waartoe en waarheen" - om met broeder Fijnvandraat te spreken (zie juni-nummer) - van de ruimtevaart. De diskussies over het nut ervan zijn in volle gang. Over één ding zullen we het echter wel met elkaar eens zijn, nl. dat de antwoorden die men ooit op al die vragen, ter verdediging van dit menselijk streven geven mocht, niet halen bij die welke wij, gelovigen, kunnen geven als we dezelfde vragen stellen in betrekking tot de komst van onze Heer, die eens op deze aarde heeft plaats gevonden. Wat wij dan kunnen antwoorden zal positief, betrouwbaar en schoon zijn, een allesovertreffende betekenis hebben, eeuwigheidswaarde in zich bevatten voor het heil van de mens.

Ook wij zullen er in deze dagen dus goed aan doen deze beide historische feiten eens naast elkaar te zetten en er over na te denken. Dan zullen we stellig tot de konklusie komen dat 's Heren neerdaling op aarde waarlijk het allergrootste moment geweest is in de wereldgeschiedenis. Beweegreden en doel, arbeid en kosten enerzijds, zegenrijke gevolgen voor de mens anderzijds, gaan die van de landing op de maan verre te boven. En al zullen we respekt en bewondering mogen hebben en blijven houden voor wat de mens gepresteerd heeft en wellicht nog presteren zal, daarbij aan God de eer gevende die hem daartoe in staat stelt, - tot lofprijzing van zijn heerlijke Naam, tot aanbidding van zijn ondoorgrondelijke wijsheid, liefde en genade, ons betoond in de zending van zijn Zoon, komen we slechts door de beschouwing van het grote werk dat Hij in Jezus Christus, "Zijn onuitsprekelijke gave" volbracht heeft.

En … geve Hij dat onze harten met verlangen mogen uitzien naar het ogenblik dat ongetwijfeld eveneens een opzienbarende gebeurtenis in de historie zal zijn - waarop Hij zijn Zoon zal zenden om ons in een uitzonderlijk snelle "ruimtevaart" in te voeren in de reine, hemelse woningen van zijn Vaderhuis.