De rechterstoel en de gelovige

I

 

In de liefde geen vrees

Het is voor vele kinderen Gods een onbegrijpelijke gedachte, dat zij moeten verschijnen voor de rechterstoel van Christus of van God. Naar hun mening is deze gebeurtenis niet in overeenstemming met de genade, die hun deel is op grond van het werk van Christus. Bovendien voeren zij aan, dat het in tegenspraak is met de woorden uit Joh. 5 : 24, waar we lezen, dat ieder die het woord des Heren hoort en gelooft in God, die Hem gezonden heeft, het eeuwige leven bezit en niet in het oordeel komt.

Maar, en dat zien zij over het hoofd, in 2 Kor. 5 : 10 is geen sprake van het oordelen van gelovigen. Er wordt daar alleen gesproken van het "openbaar worden" en in Rom. 14 : 12, in verband met de rechterstoel Gods, van "rekenschap geven".

In eerstgenoemde Schriftplaats wordt zelfs gezegd, dat dit "openbaar worden" noodzakelijk is. Een noodzakelijkheid, zowel voor God als voor henzelf.

In vele gevallen is vrees één van de drijfveren van de gedachten van zulke gelovigen, Zij hebben nog niet verstaan, dat de liefde bij ons volmaakt geworden is en dat gelijk Hij (Christus) is, ook wij zijn in deze wereld. Juist deze dingen geven ons vrijmoedigheid in de dag van het oordeel, dat ons niet zal treffen.

Maar het kennen van deze volmaakte liefde weert ook de vrees voor onze openbaring voor de rechterstoel, want "in de liefde is geen vrees, maar de volmaakte liefde drijft de vrees uit" (1 Joh. 4 : 18).

 

Gelovigen en ongelovigen

Het woord "rechterstoel" zoals hiervóór genoemd, komt slechts voor in Rom. 14:10, waar sprake is van de "rechterstoel Gods", en in 2 Kor. 5:10, waar de "rechterstoel van Christus" genoemd wordt. In laatstgenoemde tekst wordt gezegd, dat een ieder ontvangen zal naar hetgeen hij in het lichaam gedaan heeft, hetzij goed, hetzij kwaad. Mede hieruit kunnen we afleiden, dat alle mensen, gelovigen en ongelovigen, zullen, ja moeten, verschijnen voor de rechterstoel van Christus. Maar er is een groot verschil tussen deze twee categorieën en wel in tweeërlei opzicht. In de eerste plaats verschil wat betreft hun positie en in de tweede plaats ten opzichte van de tijd waarop zij zullen moeten verschijnen.

 

  1. Verschil in positie:

  1. De gelovige zal daar staan, volmaakt in Christus, Die voor hem aan kruis tot zonde gemaakt en geoordeeld werd. Voor hem is geen oordeel meer; het heeft zijn goddelijke Plaatsvervanger reeds getroffen. De gelovige is nu reeds Gode openbaar geworden. Hoe zou Christus in de toekomst mensen kunnen oordelen, van wie Hij de gerechtigheid is geworden, en die Hem gelijk zijn? De bijbel vermijdt zorgvuldig het woord "oordeel", als er over de gelovigen gesproken wordt.

  2. De ongelovige, hij die het offer van Christus niet aanvaard heeft als de grond van zijn behoud, zal slechts met zijn zonden voor de rechterstoel kunnen verschijnen. Vanzelfsprekend kan hij niet anders verwachten dan een verschrikkelijk oordeel, dat voor eeuwig gelden zal. Hij is immers reeds geoordeeld, omdat hij niet heeft geloofd in de naam van de eniggeboren Zoon van God.

  1. Verschil in tijd:

  1. De gelovigen zullen geopenbaard worden nadat Christus de zijnen van de aarde zal hebben weggenomen. Onze openbaring voor de rechterstoel kan eerst geschieden, nadat wij een nieuw lichaam hebben ontvangen. Niet onze zielen, maar wij zullen geopenbaard worden.

  2. De ongelovigen zullen niet eerder voor de rechterstoel verschijnen, dan nadat de eerste opstanding voleindigd is (Openb. 20:5 en 6). In Math. 25 lezen we van het oordeel over de levenden, dat zal plaats vinden in het begin van het duizendjarig rijk. In Openb. 20:11 t/m 15 worden de doden geoordeeld. Daar wordt de oordeelsplaats de grote witte troon genoemd.

 

Onderscheid tussen de gelovigen

Alle gelovigen staan nu reeds voor God in de volkomenheid van het volbrachte werk van Christus. Ze zijn volmaakt in Hem, Christus is hun leven, hun vrede en hun gerechtigheid. Zoals "de hemelse" is, zo zijn ook de hemelsen en spoedig zal ook hun lichaam gelijkvormig worden gemaakt aan het beeld van de Zoon van God. In die zin is er geen onderscheid tussen de gelovigen: allen zijn gerechtvaardigd, geheiligd en hebben deel aan de erfenis der heiligen in het licht. Spoedig zullen zij met Hem in het Vaderhuis wonen.

Nu leeft echter de Christen, wat zijn practische toestand betreft, nog in een zwak lichaam, waarin de zonde woont en kan werken. Het practisch beleven van alles wat hij belijdt te zijn – het genot van de hemelse zegeningen – de mate waarop hij de deugden verkondigt van Hem, die ons lot tot Zijn wonderbaar licht heeft geroepen – dit alles is afhankelijk van zijn getrouwheid in het gebruiken en ontwikkelen van de geestelijke gaven en krachten, die God gegeven heeft. Het hangt af van de mate, waarin de Heilige Geest in staat is geweest in ons het beeld van Christus naar voren te brengen en de werkzaamheid van de nieuwe natuur in ons op te wekken en te bevorderen.

Hoewel enerzijds alles wat wij zijn of hebben genade is, gegrond op het werk van Christus, zal God anderzijds er rekening mee houden wat wij gedaan hebben met hetgeen Hij ons heeft toevertrouwd. De één zal zodoende meer, de ander minder loon ontvangen. Niet allen houden hiermede voldoende rekening. Daardoor zijn er talrijke en grote verschillen in de waarde, die de openbaring van verschillende gelovigen voor God heeft. Elke gelovige zal aan God rekenschap moeten geven en zal loon ontvangen naar zijn eigen arbeid. Hij zal ontvangen naar hetgeen hij in het lichaam in practische zin voor God geweest en gedaan heeft.

 

Het verborgene des harten

We hebben reeds opgemerkt, dat de rechterstoel van Christus een noodzakelijkheid is, zowel voor God, als ook voor de mens. Er moet eenmaal een tijdstip komen, waarop al het verborgene aan het licht wordt gebracht en ook de meest geheime gedachten van het hart openbaar worden (Luk. 8:17; Rom. 2:16; 1 Kor. 4:5; Pred. 12:14). Dan zal de gerechtigheid van God zich laten gelden, óf in het oordeel van de ongelovigen, óf in de beloning van de gelovigen. De ongelovigen zullen hun goddeloosheid in het ware licht zien en, hoewel tandenknarsend, moeten erkennen, dat Gods oordeel rechtvaardig is.

De gelovigen zullen in het volle licht van Gods heiligheid, voor het eerst zonder enige hindernis of storing, de gemeenschap met de Vader en de Zoon genieten. Reeds hier op aarde kan deze gemeenschap een volle blijdschap ten gevolge hebben. Helaas wordt ze vaak gestoord door oorzaken, die in of buiten ons gelegen zijn. Zal niet elke oprechte christen van ganser harte wensen, dat alles wat het genot van deze gemeenschap kan beïnvloeden, door hem gezien en volkomen voor God veroordeeld is? Straks zal die gemeenschap, waarvan wij nu nog in onvolmaaktheid en met onderbrekingen genieten, ongestoord en ononderbroken ons eeuwig deel zijn.

 

Vrijmoedigheid en vrees

Als wij verstaan hebben, dat wij nu niet meer in het vlees zijn, maar in Christus, en dus in de Geest zijn, en als er niets verborgen is tussen ons en onze God dan kunnen wij met vrijmoedigheid denken aan dit openbaar worden voor de rechterstoel van Christus. In dat uur zullen wij niets meer in ons omdragen van die natuur, die de oorzaak is dat wij nu nog zo vaak struikelen. Als ons hart oprecht is voor God kunnen we zonder vrees wachten op het ogenblik, dat onze werken en onze woorden openbaar zullen worden.

Wanneer een gelovige niet rustig aan de rechterstoel van Christus kan denken, heeft hij niet het juiste geestelijke inzicht in deze waarheid. Het kan echter ook zijn, dat er iets tussen zijn ziel en God niet in orde is, óf dat het aan beide dingen tegelijk ligt.

Als iemand het beste kleed heeft gekregen, hoeft hij zich niet te schamen om te spreken over de lompen, die hij vroeger droeg. Iemand, die reeds alles voor God heeft opengelegd, behoeft niet bezorgd te zijn voor de toekomst, wanneer alles openbaar worden zal. Wie steeds open en oprecht is voor God, wandelt in het licht en heeft het licht lief. "Een ieder, die kwaad doet, haat het licht..., maar die de waarheid doet, komt tot het licht" (Joh. 3 : 20, 21). Een grote tegenstelling: terwijl de kwaaddoener bang is, dat zijn werken openbaar worden, verlangt de gelovige naar zijn openbaring, omdat alles hem vergeven is.

 

(Vrij naar het Duits)