VRAGEN EN ANTWOORDEN

 

J. P. te Veendam is het niet geheel eens met de verklaring over Jes. 26, die voorkomt in nummer 9.

 

Jes. 25 en 26 hebben den vorm van een loflied. Gods hulp en tusschenkomst worden er in verheerlijkt. Beide hoofdstukken handelen over de toekomst van Israël. Door ontrouw en eigen zonden is het volk verstrooid geworden en bevindt Israël zich als het ware in het graf der volkeren. God zal komen met groote gerichten en het uitverkoren deel zal ontwaken uit den doodslaap en erkennen, dat het door eigenschuld in al de ellende is gekomen, die het moet doormaken. God is getrouw. Hij bereikt Zijn doel met Zijn volk. Allen, die Israël verdrukt hebben, vallen door het oordeel des Heeren. Het geloovig deel, dat trots alles zijn verwachting stelde op Hem, wordt niet teleurgesteld. Maar ook zullen allen, die vroeger tot dit geloovig overblijfsel behoord hebben en reeds lang in het stof der aarde slapen, opgewekt worden en de zegeningen beërven, die God toegezegd heeft aan Abraham en zijn geloovig zaad. Gods beloften, waarvan in Hebr. 11 : 13 gezegd wordt, dat de O. Test. heiligen ze niet verkregen hebben; maar ze van verre zagen, worden in volle werkelijkheid vervuld. De dood is verslonden tot overwinning. Christus triumfeert over alles. Daarom zijn de zegeningen hier toegezegd zoowel nationaal als persoonlijk. De profeet juicht, als hij denkt aan dien gelukzaligen tijd, en roept het dus ook persoonlijk uit: "Ook mijn dood lichaam zal leven!"