KORT OVERZICHT VAN DE PROFETIE VAN JESAJA

 

Het eerste groote deel (I)

De eerste 35 hoofdstukken van het Boek Jesaja, die te zamen het eerste groote deel van deze Profetie vormen, kunnen we onderverdeelen in drie stukken.

Hoofdst. 1-12, die handelen over Juda en Jeruzalem, het verval van het volk en Israëls eenige hoop: Immanuël. - Het twaalfde hoofdstuk is dan ook het eerste loflied in Jesaja; er wordt in gedacht aan Gods toorn, maar die afgekeerd is. Gods heil wordt gezien, Gods troost ervaren en Zijn groote daden, Zijn grooten Persoon bezongen en aangebeden.

Hoofdst. 13-27 bevatten gerichten over de omliggende volken: Babel, Moab, Damaskus, Egypte, Tyrus. - Na een dankgebed in hoofdstuk 25 volgt dan ook in hoofdstuk 26 het tweede loflied, dat gezongen zal worden in Juda, ter eere van Hem, die heil stelt tot muren en voorschansen. In hoofdstuk 27 wordt gesproken over zingen bij beurte.

Hoofdst. 28-35 handelen over de wereld, waarover in de voorlaatste hoofdstukken ook al is gesproken en ze gewagen van een toekomst-heerlijkheid, waarin allen deelen zullen.

Na een zesvoudig wee, in de hoofdstukken 28-33, waardoor verwoestingen als gevolg van de gerichten worden aangekondigd, wordt gesproken over de onveranderlijkheid van Gods beloften en eindigt de profeet in hoofdstuk 35 met een loflied voor de vrijgekochten des Heeren.

 

Ik zal nu trachten, met een enkel woord nader aan te geven, welke onderwerpen in al deze 35 hoofdstukken worden behandeld.

 

1 Jesaja's klaaglied over Jeruzalem, over het volk van God, dat dommer is dan ossen en ezels; ongeneeslijk van het hoofd tot de voeten. De leiders worden vergeleken bij oversten van Sodom en Gomorra; van hun uiterlijken godsdienst walgt God. (10-15.)
Wat God eischt van hen, die Hem vreezen, wordt dán gezegd, en de weg tot reiniging aangewezen. (16-20.) God zal het volk oordeelen, maar Zich ontfermen over een overblijfsel. (8, 9, 27.) De "stad der gerechtigheid" (vs 26) ziet op Jeruzalem in de toekomst.

 

2 Een beschrijving van het Vrederijk. (1-5.) Hoe heel anders was echter het volk gezind; de practijken van vreemden, van heidenen, werden met gejuich begroet, en men maakte gemeene zaak met den vijand.
Maar Gods gericht zou komen over deze hoovaardij, en men zou in spelonken en holen kruipen vanwege den schrik des Heeren, de verschijning van Christus. ("Dag des Heeren".) Dan zouden de afgoden worden weggeworpen. (10-22.)

 

3 Het land was ontredderd. (1-12.) Het gericht komt over de oudsten. Ook op de koningen kon niet worden vertrouwd. (14.) De grootste ellende zal komen over de dochters van Sion, die wellustige vrouwen! In plaats van specerij-geuren zal er stank zijn. (24.) Hoofdst. 4 : 1 behoort nog bij hoofdst. 3. Het is het eind van de strafrede over de vrouwen; tevens een toekomstvoorzegging. Het land is ontvolkt. De jongelingen, de krachtige mannen, zijn gevallen in den strijd. De vrouwen zijn daardoor als radeloos. Voor een Joodsche vrouw was het een schande om ongehuwd en kinderloos te sterven. De profeet teekent dit door zeven vrouwen voor te stellen, die één man aangrijpen, met de smeekbede, dat hij hun tot een man zij. De man hoeft voor haar niet het brood te verdienen. Ze begeeren alleen om naar zijn naam genoemd te worden.
In onze dagen van verwording in de Christenheid geldt zeker ook deze aangrijpende prediking van den profeet tegen de heillooze gevolgen van het zich laten leiden door de wereldsche mode, waarop ook thans Gods oordeel rust.

 

4 Het eigenlijke sieraad voor Israël is des Heeren Spruit. Daarmee wordt gedoeld op den Messias, den Christus. - Vers 6 wijst op den tabernakel. Er zal een nieuwe tempel zijn in het Vrederijk. Na reiniging zal de zichtbare heerlijkheid des Heeren worden hersteld.

 

5 Het lied van den wijngaard. Dit is het oordeel over den wijngaard, waaraan God zoo veel heeft gedaan en die nu wordt uitgeroeid. (Vergelijk Mattheüs 21 : 33-44.) Over hebzuchtigen, dronkaards, spotters, huichelaars, eigenwijzen en lafhartigen wordt het wee uitgesproken en de aankomst verkondigd van een vijandelijk leger, dat hen snel zal overvallen als een donkere onweerswolk. - Ook de Christenheid zal niet gespaard worden. (Rom. 11 : 21.)

 

6 Jesaja's roepings-visioen. Zijn zelfveroordeeling, zijn reiniging, zijn ootmoed, zijn gewilligheid om God te dienen. "Hier ben ik, zend mij henen!" (8.) - De boodschap tot het volk is het oordeel der verharding. Dit is nog niet gekomen in Jesaja's tijd. (Vergelijk Matth. 13 : 14, 15; Joh. 12 : 39-41; Hand. 28 : 25-27.)

 

7 De legers trekken tegen Jeruzalem op, maar Jesaja komt met een boodschap van heil. De naam van zijn zoontje: Schear Jaschub (een overblijfsel zal behouden worden) sprak ervan. Dit was wel noodig, omdat het satanisch doel van de volken was, Juda verdriet aan te doen. (6.) Achaz mocht een teeken vragen, maar weigert, en dan geeft God Zelf een teeken. Dit gold natuurlijk niet alleen Achaz, maar het heele huis van David. Dit teeken is Immanuël. (14.) Van Hem wordt gezegd, dat hij boter (zure melk) en honing zou eten; opgevoed zou worden in de eenvoudigste, landelijke gewoonten; totdat hij tot de jaren des onderscheids zou gekomen zijn. - Het knechtje (het jongsken) in vers 16 is niet meer Immanuël, maar het zoontje van Jesaja. Het was alsof de profeet met zijn vinger wees naar zijn zoontje, dat hij bij de hand hield. Eer dat deze knaap tot de jaren des onderscheids zou gekomen zijn, zou het land van Syrië en Efraïm van zijn twee koningen verlaten zijn. - De eerste vier verzen van hoofdstuk 8 behooren nog bij hoofdstuk 7. Het teeken van Immanuël lag nog in de verre toekomst. Maar nu moest Jesaja een rol nemen en daarop schrijven, dat de roover (de Assyriër) zou komen; dat de plunderaar zou naderen. Daarom kreeg Jesaja's zoontje, dat nu geboren werd, den naam: "Maher Schalal Chaz Baz." (D.w.z.: "Haastende tot den roof, is hij spoedig tot den buit.")

 

8 De gevolgen van het verachten van hetgeen God heeft gegeven en van het verlaten van Gods Woord worden nu beschreven. (5-13.) Men zocht zijn hulp in verbintenissen en bij de waarzeggers. Immanuël, de Christus, zou verworpen worden. (14 en 15; zie 1 Petr. 2 : 7.) Tot de wet en tot de getuigenis moesten zij terug!
Jesaja moest zijn leerlingen opwekken om vast te houden aan het getuigenis Gods. En hij en de kinderen, die de Heer hem gaf, moesten alles van den Heer verwachten. Een rijke les! (Hebr. 2 : 13.)

 

9 Een groot licht zou er komen. Mattheüs 4 : 12-16. Groote blijdschap! Christus zou worden geboren. We lezen over Zijn naam, Zijn heerschappij, Zijn koninkrijk. (1-6.) Hij zou heerschen als Koning! Maar - zóó ver was het nog niet. Gods hand was nog uitgestrekt. Het volk, dat zich niet bekeerde tot Hem, die het sloeg, zou in Zijn leiders en verleiders worden gestraft, en er zou een bloedige burgerkrijg komen, als een verterende boschbrand. (Hoofdst. 10 : 1-4 behooren bij dit hoofdstuk.)

 

10 Te beginnen bij vers 5 wordt hier het wee uitgesproken over den Assyriër, de roede van Gods toorn. Wat een verschil tusschen God en de werktuigen, die Hij gebruikt. De Assyriër had er lust in, om Israël te slaan. Zoo zal het ook zijn met den Assyriër, die in den eindtijd van het Noorden komt. Daniël noemt hem den koning van het Noorden. In de verzen 8-14 vinden we de snorkerij van den Assyriër; het licht van Israël en van Israëls Heilige zal Assur tot een vlam zijn. (15-18.) Assur zal plotseling aan zijn eind komen. - Nog een klein weinig tijd en God zal Zijn overblijfsel verlossen, niettegenstaande den opmarsch van den vijand. (20-34.)

 

11 Hier wordt ons de Vredevorst aangekondigd. Niet Hizkia of Josia. De Persoon, het werk, de heerschappij van den Vredevorst worden hier geschilderd. 2 Thess. 2 : 8 toont ons aan, dat hier van den Heer gesproken wordt. De vijand wordt teniet gedaan. De schepping bevrijd. De zonen Gods zullen geopenbaard worden. (Rom. 8 : 23.) De verzen 1-5 staan in verband met Jesaja 9 : 5 en 6. 's Heeren vernedering en verhooging zijn hier als saamgeweven.

 

12 Dit hoofdstuk sluit geheel aan op hoofdstuk 11. De heerlijkheid van den Messias is zóó overweldigend groot, dat er een lof- en danklied op moet volgen, zooals bij den uittocht uit Jeruzalem. Gods gericht en Gods genade zijn de hoofdinhoud.
"In dien dag." Dat is de dag van het gericht en van Zijn openbaring in heerlijkheid.

 

J. N. V.