JOZEFS GESCHIEDENIS.

Praktische beschouwing.

GOD WAS MET HEM.

In Egypte gebracht, werd Jozef gekocht door den hoofdman van Farao's lijfwacht. Diefelijk ontstolen aan zijn vader en aan zijns vaders huis door zijn eigen broers, bevond hij zich thans in slavernij in een vreemd land. [1]

Wat was er schijnbaar veel reden voor Jozef om mokkend en ontevreden zijn werk bij Potifar te verrichten. Maar Jozef was een geloovige jonge man, die vast overtuigd was, dat God den weg der Zijnen bestuurt, en die daarom een gelukkig hart had, ook als schijnbaar alles hem tegenliep.

In zijn gedwongen slavernij verrichtte hij zijn werk getrouw, als voor God. Hij ging met den Heer zijn weg en daarom kon de Heer met hem zijn.

De profeet Azaria heeft eens door den Geest van God tot koning Asa en zijn volk gezegd: "De Heer is met ulieden, terwijl gij met Hem zijt; en zoo gij Hem zoekt, Hij zal van u gevonden worden; maar zoo gij Hem verlaat, Hij zal u verlaten." [2]

De Heilige Geest getuigt van Jozef: "De Heer was met Jozef, zoodat hij een voorspoedig man was, en hij was in zijns heeren, des Egyptenaars huis. Als nu zijn heer zag, dat de Heer met hem was en dat de Heer al wat hij deed door zijn hand voorspoedig maakte, zoo vond Jozef genade in zijn oogen en diende hem, en hij stelde hem over zijn huis, en al wat hij had, gaf hij in zijn hand." [3]

Welk een heerlijk voorbeeld is Jozef voor alle jonge menschen! Zonder murmureeren of tegenspreken deed hij alles wat God op zijn weg bracht. Door alle goede trouw te bewijzen, versierde hij de belijdenis van den waren God in een land van afgoderij en ontucht. En in zijn slavendienst dacht hij niet allereerst aan hetgeen Potifar welgevallig was, maar zag hij op tot zijn God en diende hij Hem in de eerste plaats. Dat maakte hem zelfstandig, zelfs in slavernij. Dat deed hem gunst van God en menschen ondervinden.

Paulus vermaant de Christenen om toch alle dingen te doen zonder morren of tegenspreken; hij vermaant de Christenen, die slaven waren, in 't bijzonder aan hun eigen meesters onderdanig te zijn, in alles welbehaaglijk te wezen, niet tegen te spreken, niet te ontvreemden, maar alle goede trouw te bewijzen, opdat zij de leer van God, hun Verlosser, in alles zouden versieren, en hij roept hun toe: "Al wat gij doet, doet het van harte, als voor den Heer en niet voor de menschen, wetende, dat gij van den Heer de vergelding der erfenis ontvangen zult; gij dient den Heere Christus." [4]

Indien wij met God onzen weg gaan, is God met ons. God kan niet met ons op een verkeerden weg wandelen. Bij den verkeerde betoont Hij Zich een Worstelaar. Daarom is het van zooveel beteekenis, dat wij evenals Jozef den Heer zoeken en met Hem in alles rekening houden. Dan zal ook van ons kunnen worden getuigd, als van Jozef: "God was met hem." [5] Dan zal God ons ook in onze verdrukking niet vergeten, maar Zijn doel met ons bereiken, want Hij leidt ons dikwijls in moeilijke wegen om Zijns naams wil, tot zegen voor anderen. [6] Dan zal het ook niet uitblijven, of wij zullen van onzen God loon ontvangen; misschien reeds hier op aarde, maar zeker straks in heerlijkheid.

Toen Potifar zag, dat God met Jozef was, en dat Jozef hem trouw diende, kwam hij in zijn volle gunst te staan. En omdat Jozef in alles rekening hield met hetgeen den Heer welgevallig was, nam hij ook toe in de gunst van God; kon God hem gebruiken voor het heerlijk werk, waartoe Hij hem geroepen had.

Zoo dikwijls denken jonge menschen, dat ze ook wel geschikt zouden zijn voor het een of ander werk, waartoe God anderen riep, maar zij vergeten te bedenken, dat God allereerst van hen getrouwheid wenscht in de omgeving, waarin Hij hen plaatste, en dat alleen wanneer dit gevonden wordt Hij tot meer en hooger roept.

Bij Jozef is dat wel treffend uitgekomen. Potifar vertrouwde hem steeds meer toe. Na den geringsten arbeid te hebben moeten verrichten, kreeg hij het werk van een huisslaaf, werd hij vervolgens Potifars kamerdienaar, om dan te worden aangesteld als zijn huisverzorger en opperhofmeester. Potifar gaf hem ten slotte alles wat hij had in zijn hand en hij vertrouwde hem ten volle al zijn belangen toe.

Het heerlijk gevolg was, dat God voortging, om Jozefs wil Potifar te zegenen. We lezen: "Ja, de zegen des Heeren was in alles wat hij had, in het huis en in het veld." [7]

Voor allen, die, op welke wijze ook, dienstbaar zijn, valt hier zooveel te leeren. Jozefs weg was moeilijk en zwaar, doch hij verzette zich niet in 't minst tegen Gods leidingen. Zijn eigen wil onderwierp hij aan den wil van God.

God laat het soms toe, dat Zijn kinderen onrechtvaardige meesters of meesteressen over zich gesteld krijgen. [8] Niemand denke, dat God met het onrecht geen rekening zal houden. Integendeel, Hij zal het oordeelen. Maar de geloovige dienstknecht heeft hiermede niet te maken; hij is eenvoudig geroepen om gehoorzaam en getrouw te zijn, "Gij huisknechten! weest den meesters in alle vreeze onderdanig, niet alleen den goeden en bescheidenen, maar ook den verkeerden. Want dat is genade, zoo iemand om des gewetens wil voor God leed verdraagt, onrechtvaardig lijdende … Want daartoe zijt gij geroepen."

Den goeden en bescheiden meester trouw te dienen, valt niet hard, maar moeilijk is het om onderworpen te zijn aan den onrechtvaardigen meester. En dit laatste kan men alleen, als men goed verstaat, dat men niet menschen dient, maar God; dat de Christen moet leeren, het eigen-ik op het altaar te leggen, en, door alle goede trouw te bewijzen, de leer van zijn God en Verlosser in alles moet versieren.


[1] Gen. 39 : 1;

[2] 2 Kron. 15 :2.

[3] Gen. 39 : 2-4;

[4] Fil. 2 : 14; Titus 2 : 9 en 10; Kol. 3 : 23 en 24;

[5] Hand. 7 : 9;

[6] Ps. 105 : 17.

[7] Gen. 39 : 5 en 6;

[8] 1 Petr. 2 : 18-21.