JOZEFS GESCHIEDENIS.

Praktische beschouwing.

VERKOCHT.

Toen de zonen van Jakob de kudde van hun vader weidden te Sichem, was Jakob over hen in zorg. [1] Te Sichem toch was zoo véél geschied, dat zijn bezorgdheid rechtvaardigde. [2] Hoe licht kon hun daar eenig leed overkomen! De liefde, die niet vraagt naar verdienste, maar zich steeds geeft, was hier werkzaam bij Jakob. En door deze liefde werd de beminde Jozef tot zijn hem vijandige broeders gezonden. Zou dit liefdesbewijs huns vaders hun geweten treffen? Wanneer bij hen nog eenige teederheid van geweten gevonden werd, moest deze zending wel tot hen spreken.

Toen nu Jozef door zijn vader tot deze zware taak werd geroepen, was zijn antwoord terstond: "Zie, hier ben ik." Hij was in alles de gehoorzame zoon, bereid om tot elken prijs den wil zijns vaders te doen. Uit liefde wilde hij zijn vader dienen. En zooals zijn vader zijn goddelooze zonen liefhad, had hij ook liefde jegens zijn broers, die hem toch zoo kwalijk gezind waren, [3] en wilde hij in de gezindheid zijns vaders tot hen gaan.

Zoo verliet hij dan als de gehoorzame zoon de tent zijns vaders te Hebron, om naar Sichem te gaan. Te Hebron verkeerde hij in rustig gezelschap met zijn vader; te Sichem zou hij zijn goddelooze broeders ontmoeten. Doch misschien zouden zij toch getroffen worden, als zij deze liefde tot hen zagen.

Te Sichem vond hij hen echter niet. Toch keerde hij toen niet naar Hebron terug. Hoe licht had hij dit als voorwendsel kunnen gebruiken om de zware taak niet te vervullen! Maar neen, hij zocht naar hen, die. niets van hem wilden weten. Met toewijding gaf hij zich om den wil zijns vaders te doen. De liefde, die hem dreef, was een opzoekende liefde. Toen hij hoorde, dat zij te Dothan waren, ging hij ze na, en vond ze aldaar. [4]

Zijn broeders nu zagen hem van verre naderen. Zij hadden dus den tijd om na te denken over de beteekenis van Jozefs komst. Maar in plaats van de liefde, die hieruit toch zoo duidelijk sprak, te erkennen, sloegen zij tegen hem een listigen raad, en beraadslaagden, dat zij hem dooden zouden en op welke wijze. Hun haat sloeg over in spotternij. En niet alleen dreven zij den spot met Jozef, maar ook met de hem door God geopenbaarde waarheid. [5] Zij zouden den meester-droomer dooden! Wat zou dan van zijn droomen terecht komen? Zij verzetten zich dus niet alleen tegen Jozef, maar ook tegen God, die de droomen gegeven had.

Zoo hebben zij dan Jozef omsingeld met hatelijke woorden, hem bestreden zonder oorzaak, voor zijn liefde hem tegengestaan, hem kwaad voor goed vergolden, haat voor zijn liefde. [6]

Ruben echter trachtte Jozef uit hun hand te redden. [7] Hij was de eerstgeborene, en gevoelde misschien nog iets van zijn grootere verantwoordelijkheid. Doch openlijk durfde hij het niet voor Jozef opnemen. Hij had daartoe geen geestelijke kracht. Wel wist hij echter te bewerken, dat Jozef in een kuil geworpen werd; doch om later tot de bittere ontgoocheling te komen, dat Jozef verdwenen was! En toen was hij nog niet zoo zeer over Jozef bezorgd, maar meer over zichzelf. Als zijn vader hem tot verantwoording riep, wat zou hij dan zeggen? [8] En daarop stemde hij in met het ontzettende plan van de anderen, om den ouden vader op een vreeselijke wijze te bedriegen. [9] Toen moest hij jaren lang getuige zijn van de groote, blijvende smart van zijn vader. [10}

Ruben had een voortreffelijke plaats. Hij was de eerstgeborene. Het begin van Jakobs macht. "De voortreffelijkste in hoogheid en in sterkte." Stoute verwachtingen waren van hem gekoesterd. Gelijk de kracht van een beek, die door grooten regenval sterk gezwollen is, en zich daardoor onstuimig voortbeweegt, zoo was het begin van Ruben geweest. Doch als de regen ophoudt, vermindert de beek in korten tijd en droogt spoedig geheel uit. Zoo was het óók met Ruben gegaan. Als met snelle afloop der wateren! Hij kon de voortreffelijkste niet zijn. Immers had een zedelijk kwaad zijn kracht ondermijnd, en toen kwam de diepe val. [11] En nimmer heeft hij weer een plaats van beteekenis kunnen innemen. Wel bezat hij nog een zeker soort van goedaardigheid; hier, als de broeders Jozef wilden dooden, later, als hij zich borgstelt voor Benjamin; [12] doch die goedaardigheid kon Jakob niet bekoren en het verloren vertrouwen niet teruggeven.

Ruben gebruikte geen boog om, in gemeenschap met God, het kwaad op een afstand te houden. Hij gaf den vijand plaats en de vernietigende val volgde. Zedelijk kwaad ondermijnt de kracht voor wasdom en wandel. De begeerlijkheden des vleesches voeren strijd tegen de ziel. [13]

Jonge lezers! wacht u voor zedelijk kwaad! Zal iemand vuur in zijn boezem nemen, dat zijn kleederen niet verbrand worden? Zal iemand op kolen gaan, dat zijn voeten niet branden? [14] Of zal iemand booze gedachten koesteren en voor een val bewaard blijven, in elk geval geen groote schade lijden? Geloovigen, die hiertegen niet waken, komen nimmer tot geestelijke krachtsontwikkeling. Ja, er zijn er geweest, waarvan in het begin zoo veel verwacht werd, en die daarna inzonken en nimmer meer op kracht kwamen. Weest dus ernstig gewaarschuwd. Vooral in dezen tijd van zedelijke verwording zijn de gevaren zoo groot. Voorziet u van den boog, en zoekt uw kracht bij God. Verjaagt het kwaad zoo ver mogelijk van u. Dán alleen zijt gij veilig.

Jozef dan werd door zijn broeders gegrepen en van zijn rok ontdaan, en zoo in den kuil geworpen. Zij zagen de benauwdheid zijner ziel, toen hij hun om genade bad. Doch zij hadden oog noch oor voor zijn angst. En toen zij hem in den kuil geworpen hadden, konden zij zich rustig neerzetten om brood te eten, zich niet bekommerende om de verbreking van Jozef! [15]

Daarna zagen zij de Ismaëlietische kooplieden. Deze woudezels van menschen waren de geschikte personen om Jozef van zijn broeders te koopen. [16] Zij achtten zich door niets gebonden. En Juda was de man, die voorstelde om Jozef aan deze handelaars over te leveren. Zeker, hij was daarbij nog een weinig gevoelig. Jozef was hun broeder, hun vleesch; waarom zouden zij hem in den kuil laten sterven? [17] Maar toch, was het niet voordeeliger, hem op dčze wijze weg te doen? Dat gaf hun nog gewin! Zoo weet de mensch zichzelf te misleiden, en zonde en gewinzucht soms nog met een soort van vroomheid te verbinden.

Jozef dan werd verkocht voor twintig zilverlingen. De prijs, dien hij door zijn broeders werd waard geacht. De waarde van een volwassen slaaf was dertig zilverlingen, [18] voor een jongeling van zeventien jaren waren twintig zilverlingen de gewone slavenprijs. Zoo wisten de broeders den beminde des vaders, den gehoorzamen zoon, te schatten! Voorwaar voor een als Jozef een heerlijke prijs!

Daarna, toen Ruben niet wist, hoe hij zich verantwoorden zou, deinsden zij niet terug voor het afschuwelijke plan om den schoonen rok, het teeken van Jakobs waardeering van Jozef, te doopen in het bloed van een geitenbokje, en zóó hun ouden vader te bedriegen, en in den waan te brengen, dat Jozef door een boos dier was verscheurd! Maar zij waren als zulk een boos dier geweest: als verscheurende en brullende leeuwen, als sterke stieren uit Basan!

En als nu Jakob met verscheurde kleederen en een vaneen gereten hart in namelooze smart terneder zit, zetten al zijn zonen zich bij hem om hem te troosten! Hier weten wij niet, wat wij meer verafschuwen zullen: hun wreede goddeloosheid of hun ontzettende huichelarij. Beide kwamen in het volle licht, toen zij Jozef verwierpen.

Hoe vol boosheid is toch 's menschen hart! En hoe duidelijk wordt dit openbaar in Jozefs geschiedenis!

Maar God ging ook Zijn eigen weg met Jakob. Want veel had hij reeds geoogst als vrucht van eigen akker. Wat hij gezaaid had, had hij gemaaid. [19] Nu echter voerde God hem langs onbegrijpelijke wegen; wegen, waarin Hij hem wilde leeren ten slotte alles in Zijn hand te geven en geheel te rusten in Zijn barmhartigheid. [20] Doch als God Zijn doel met Jakob bereikt heeft, en Jakob kan terugzien op den afgelegden weg, als hij ook al de handelingen zijner zonen kende, de geheele toedracht der verkooping van Jozef, hoe moet hij dan meer dan ooit een blik geslagen hebben in de diepe verdorvenheid van zijn eigen handelingen! Eens moest een bokje worden geslacht om Izak te kunnen bedriegen. [21] En het bloed van een bokje was noodig om Jozefs rok daarin te doopen en zoo Jakob te misleiden! Maar als zijn oog dan dieper doordrong in het wezen van eigen verdorvenheid, als de zonde beter dan te voren werd gekend, werd ook de vrijmachtige genade van den Machtige Jakobs te treffender in haar wezen en grootheid aanschouwd. En méér dank vervulde zijn hart vanwege deze oneindige genade.

Eens komt de tijd, dat wij, die den Heer kennen, bij de openbaring voor den rechterstoel, het door ons bedreven kwaad in al de diepte van zijn verdorvenheid en in zijn vollen omvang zullen zien. Daartoe moet wellicht nog dienen de herinnering aan voor ons onbegrijpelijke moeilijkheden op onzen weg. Dat zal een plechtige, ernstige ure zijn! Maar die openbaring zal ons ook eerst recht de macht van de genade in al haar grootheid en heerlijkheid doen aanschouwen, waardoor álle zonden voor eeuwig zijn weggedaan door den Machtige Jakobs!


[1] Gen. 37 : 13;

[2] Gen. 34 : 30;

[3] Gen. 37 : 19b.

[4] Gen. 31 : 17;

[5] Gen. 37 : 19 en 20;

[6] Ps. 109 : 3-5;

[7] Gen. 37 : 22;

[8] Gen. 37 : 29 en 30;

[9] Gen. 37 : 31 en 32.

[10] Gen. 37 : 33-35;

[11] Gen. 49 : 3 en 4;

[12] Gen. 42 : 37;

[13] 1 Petr. 2 : 11;

[14] Spr. 6 : 27 en 28.

[15] Gen. 42 : 21; 37 : 25a; Amos 6 : 6;

[16] Gen. 37 : 25; 16 : 12;

[17] Gen. 37 : 26 en 27;

[18] Ex. 21 : 32; zie ook Zach. 11 : 12 en 13.

[19] Gal. 6 : 7;

[20] Gen. 43 : 14;

[21] Gen. 27 : 9.