Izak en Rebekka,

 

(Gen. XXIV : 54-67.)

 

Dit tooneel spreekt ons van de roeping der Gemeente door den eenigen Zoon, die het voorwerp van de liefde des Vaders is.

Deze wonderbare roeping, waarvan de knecht van Abraham de uitvoerder is, heeft haar grond in den dood en de opstanding. Hier is het de eenige zoon, die geofferd werd op het altaar van Moria, waar Abraham hem als het ware door de opstanding terugkreeg; en alles beweegt zich in dit tooneel om hem, die het voorwerp is van de liefde des vaders, van zijn raadgevingen, zijn vreugde en zijn geluk.

Izak is een voorbeeld van den Heer Jezus, den eenigen Zoon des Vaders, dien God voor ons niet heeft gespaard, maar heeft overgegeven, die volgens den wil Gods geofferd is geworden op het kruis, die Zichzelven opgeofferd heeft, die den dood voor ons heeft ondergaan ter eere Gods en tot ons eeuwig heil. Hij, die de Gemeente heeft liefgehad en Zichzelven naar den wil Gods voor haar heeft overgegeven, om haar te verkrijgen voor Zichzelven, is opgewekt door de heerlijkheid Gods, die Hem verheerlijkt heeft aan Zijn rechterhand; en daarop is de Heilige Geest, van wien Abrahams knecht een voorbeeld is, naar het verre land, naar deze wereld gezonden, om er een bruid voor Zijn Zoon te zoeken. Hij zal mij verheerlijken," zeide Jezus, want Hij zal het uit het mijne nemen en het u verkondigen."

Eliézer bereikt het doel zijner reis, en komt in aanraking met haar, die bestemd is Izaks vrouw te worden.

Wij zien de uitwerking van zijn getuigenis; het wordt met een eenvoudig geloof aangenomen; Rebekka gelooft het getuigenis; ze gelooft heel eenvoudig - zonder te zien.

Eliézer doet al de goede eigenschappen, en al de rijkdommen van Izak uitkomen; hij kan niet anders, dan hem roemen in de oogen van Rebekka; hij geeft getuigenis van hem, en van al wat hij is; en dit getuigenis, door het geloof aangenomen, grijpt het hart der bruid aan.

Eliézer geeft haar het onderpand der erfenis, der groote rijkdommen, die zij met Izak van den vader zal erven; en dan wordt haar geloof op de proef gesteld.

"Laat mij trekken tot mijn heer," zegt Eliézer.

"Laat de jonge dochter een dag of tien blijven," antwoorden haar moeder en haar broeders.

"Houd mij niet op," zegt Eliézer, "dat ik tot mijn heer ga."

"Ik zal trekken," zegt Rebekka.

Rebekka's hart is gewonnen door hetgeen de knecht van Abraham heeft verteld. Zij is van alles losgemaakt; zij heeft afscheid genomen van land en maagschap. Zij behoort haar bruidegom toe!

"Ik zal trokken," zoo geeft het hart van den geloovige antwoord op de roepstem der genade.

Rebekka maakt zich op en volgt den man. Zoo vertrekken zij; van den weg wordt niet gesproken; het volgende vers beschrijft reeds de ontmoeting van Rebekka en Izak. (Vs. 62-63.)

Wij hebben door den Heiligen Geest in het Evangelie een wonderbaar getuigenis ontvangen aangaande den Zoon, die opgeofferd is aan het kruis. Hij, de Rechtvaardige, voor ons, de onrechtvaardigen; Hij, die het voorwerp is van al de vreugde des Vaders. Dit getuigenis is tegelijk een dringende noodiging: de Vader wenscht tot den Zoon te voeren allen, wier namen in Zijn boek geschreven zijn; Hij wil, dat ze met Dezen vereenigd zullen worden als Zijn bruid, Zijn mede-erfgenamen, en dat ze met den Zoon Zijner liefde zullen deelen alles, wat de Vader Hem heeft gegeven.

Deze roepstem, dit getuigenis van God betreffende Zijn Zoon, doet zich nog heden hooren; de hemelsche Eliézer is op aarde; Hij zoekt u, Hij roept u; Hij stelt voor uw aandacht, wat Christus voor u heeft gedaan: de blijde boodschap van het heerlijke heil, dat aan het kruis voor ons word bewerkt. Hij, die verheerlijkt is aan de rechterhand Gods, is Degene, die voor een iegelijk onzer het kruis heeft verdragen, en die in Zijn oneindige liefde Zichzelf heeft vernietigd en vernederd tot den dood, opdat God in onze behoudenis zou worden verheerlijkt. Hij is voor mij gestorven, heeft mij verlost, heeft mijn zonden gedragen, heeft mij vrijgekocht tot den prijs Zijns bloeds. Welk een vreugde Hem te kennen!

Op de vraag, tot Rebekka gericht: "Wilt gij met dezen man trekken?" antwoordt zij onmiddellijk en beslist. "Ik zal trekken."

Heeft de liefde van Jezus ook ons zóó aangegrepen, dat wij op deze vraag allen antwoorden: "Ik zal trekken!"

Wij, die deze roepstem hebben gehoord, en die het onderpand des Geestes ontvangen hebben, de getuigenis, die God getuigd heeft van Zijnen Zoon, wij zijn op weg om Hem te ontmoeten, met Wien wij verbonden zijn door de tegenwoordigheid des Heiligen Geestes. Welk een heil, te weten, dat we ons bevinden op den weg, die tot Christus voert in Zijn heerlijkheid! Welk een genade, onderweg te zijn naar Christus!

Gelukkige weg! Wij hebben vrede met God, wij zijn gerechtvaardigd, verzegeld met den Heiligen Geest, en wij trekken onder diens geleide voort om Jezus te ontmoeten; de tijd is kort, kort voor het geloof, dat ons het oogenblik van de ontmoeting voor oogen stelt; maar bovendien, de gewenschte dag van de terugkomst van onzen beminden Heiland is aanstaande. Welk een geluk, verbonden te worden met Hem, Wiens Woord ons heeft onderhouden, Wiens Geest ons al de heerlijkheden in dat Woord heeft voor oogen gesteld. Welnu, Hij komt!

Reeds sedert lang heeft het geroep zich doen hooren: "De Bruidegom komt!" Sedert Hij de hemelsche heerlijkheid is binnengegaan, mogen wij Hem verwachten.

"En Izak was uitgegaan om te bidden in het veld, tegen het naken van den avond."

Waarmede houdt het hart van Jezus zich bezig ter rechterhand des Vaders? Hij zelf zegt het ons door den Heiligen Geest: "Die deze dingen getuigt, zegt: Zie, ik kom haastelijk!" Met dien wensch van Hem stemmen wij in; geduldig behooren wij te wachten op den tijd des Vaders, wanneer Jezus zal opstaan om ons te komen halen. 't Is Zijn vreugde ons te antwoorden, wanneer onze begeerte Hem vraagt om te komen. Gisteren zijn wij vertrokken; morgen zullen wij aankomen. En de Heilige Geest, onze harten vervullende met Zijn gedachten, met Zijn liefde, is met ons en in ons, om Hem te verheerlijken, dien God aan Zijn rechterhand heeft verheerlijkt, en in ons de brandende begeerte te verwekken om met Hem te zijn. "Kom, Heer Jezus!" is het antwoord der Gemeente. 't Is voor ons de vraag, of wij gereed zijn, of wij in onze harten ons het oogenblik voorstellen van onze ontmoeting met Hem.

Indien een onbekeerde ziel dit leest, Jezus roept hem toe: "Kom!" En de bruid, geheel in gezindheid overeenstemmend met den Bruidegom, staakt haar roepen om zich te wenden tot wie dorst heeft, om hem te noodigen: "Wilt gij komen tot Christus?" Zij zegt tot hem: Kom mèt ons deze liefde, deze genade, dezen vrede smaken; kom óók drinken van het water des levens om niet!"

C. Vodoz.