De Heer zal u tot een eeuwig licht zijn.

 

"Uw zon zal niet meer ondergaan, en uw maan zal haar licht niet intrekken," met andere woorden: gij zult altijd in het licht, en nooit in de duisternis wezen, "want de Heer zal u tot een eeuwig licht zijn."

In het zestigste hoofdstuk van Jesaja, waarin deze woorden voorkomen, in het twintigste vers, wordt een beschrijving gegeven van de heerlijkheid van Jeruzalem in het duizendjarige rijk. Jeruzalem zal opgebouwd worden, maar de Heer Zelf zal de muur zijn. Ook zal de Heer tot een vurigen muur zijn, (Zach. 11: 5.) en tot sierlijkheid van Zijn volk, want Hij zal tot een eeuwig 1icht zijn.

Laat dit profetische woord ons het hoofd doen opheffen, en ons het aangezicht doen zoeken van den eeuwigen God! Zooals eenmaal de Heer het licht voor Zijn volk zal zijn, zoo is Hij nu reeds voor de zijnen een licht, dat over alle duisternis heerscht.

De Heer zal u tot een eeuwig licht zijn! Zie, dat maakt het hart verblijd. Somber zouden wij het leven noemen, indien de zon haar glans niet verspreidde. Maar niet altijd schittert het zonnelicht; niet altijd vergoedt het schijnsel der maan de afwezigheid van de koningin des hemels. Dat is het zinnebeeld van de ongestadigheid van al wat ons blijdschap aanbrengt. Soms waant gij uw zon hoog aan den hemel, omdat gij den schijn nog neemt voor het wezen. Eens zal uw zon ondergaan, wanneer gij het wisselvallige en bedriegelijke dezer wereld leert kennen. Menigeen zit teleurgesteld terneer bij vernietigde hoop en verijdelde verwachting. En dan is er geen waarlijk vroolijk leven mogelijk; wel, als gij kunt zeggen: "Mijn zon zal niet ondergaan; mijn maan zal haar licht niet intrekken." En dit kunt gij zeggen, wanneer de Heere God Zijn aangezicht over u verheft, gelijk de zon in middagklaarheid; wanneer uw oog zich opheft tot Hem en gij Zijne gemeenschap gezocht hebt. Als God uw licht is, waarde lezers, en Hij in uw binnenste schijnt, dan smaakt gij meer vreugde dan zij, die zich in hun aardschen overvloed verblijden. God vervult dan uw hart, en er is daar dan geen ledige plaats, geen onvoldane begeerte, geen onbevredigd verlangen.

Onverschillig of het dag is of nacht in de natuur, voor u is het een blijde dag. Licht Gods aangezicht over u, dan hebt gij het beste, wat zich laat denken; gij geniet het heerlijkste, wat zich laat voorstellen. De fontein van alle licht en heil springt als boven uw hoofd en overstort u met zegen op zegen.

Tot hoe lange? Tot in alle eeuwigheid. Nooit behoeft gij te vreezen, dat de avond zal dalen. Uw woning wordt dan altijd door uw zon beschenen. Al werd zij een huis der rouwe; al roofde de dood er hen uit weg, die u onmisbaar schijnen, uw God wijkt niet van u. Al wordt zij een tent der ontbering, zoo gij God kent in den rijkdom Zijner goedertierenheid en met Hem wandelt, dan zult gij u rijk gevoelen en uitroepen: "Mijn Herder laat het mij aan niets ontbreken!" Ja, gij kunt zelfs in de toekomst roemen, en zeggen: "De Heer is mijn Herder, mij zal niets ontbreken!" Met God als uw zon zijt gij tegen de duisternis der droefheid beschermd, al vult zich uw oog ook met tranen. Uw zon kan niet ondergaan; uw heildag zal ongestoord zijn, indien God u ten eeuwig licht geworden is.

Dit verblijdt niet slechts het hart, maar verheldert ook het uitzicht. Menige zon ging reeds onder, en liet hen, die zich in haar licht voor een tijd verheugd hadden, in het duister achter. Dit was, omdat de handen der menschen haar konden bereiken, omdat de wereld het schijnsel dier zon kon onderscheppen. Met onze zon zal het niet anders gaan, indien wij daarvoor zinnelijk genot kiezen of wereldsch goed, roem bij menschen of iets in onszelven. Eens zal die zon ons dan in duisternis laten zitten, welke des te grooter wezen zal, naarmate wij ons oog meer aan haar licht zullen hebben gewend.

Maar zoo is het niet, wanneer God ons licht is. Het is ondenkbaar, dat Hij ons, wat er ook gebeure, in duisternis zou laten, nadat Hij Zijn aangezicht over ons verhief. God is niet gewoon Zich terug te trekken of te verbergen. Schijnt het soms zóó, schrijf het dan toe aan de nevelen, die voor uw oogen drijven en u het zien beletten. Schrijf het niet toe aan uw zon, maar aan uzelven, die haar verhindert in uw ziel te schijnen. Uw zon zal niet ondergaan, uw maan zal haar licht niet intrekken, wanneer de Heer uw licht is; want over wien Hij opgaat, over dien schijnt Hij eeuwig. Over wien Hij Zijn aangezicht verheft, van dien wijkt Hij nimmer terug. Dat maakt het uitzicht in de toekomst eerst recht helder. Verzadiging van vreugde zal dáár zijn voor Gods heilig aangezicht.

Laat ons bedenken, hoe gansch anders het staat, wanneer wij in de toekomst trachten door te dringen zonder dit licht. Dan is alles stikdonkere nacht. Wat hebben wij te wachten in het leven, dat nog vóór ons ligt? Waar zullen wij ons graf vinden, en hoe zal het daarachter zijn? Duisternis, overal duisternis, waarheen wij het oog ook wenden. Onzeker en weifelend gaan wij dan voort, als waren wij met blindheid geslagen.

Maar de duisternis wijkt met de nevelen, als wij door het licht der eeuwigschijnende zon worden bestraald! Dan toch weten wij vooraf, dat alle dingen ons medewerken ten goede, dat elke dag ons een verrassing zal bereiden, indien wij slechts met een scherpziend oog de leidingen Gods nagaan. Dan weten wij, dat wij in leven en in sterven, in vreugde en leed, dien God vóór ons hebben, die ons met Zijn vleugelen dekt. Terwijl zij, die zonder God in de wereld leven, hunne zon al lager en lager zien dalen, hoe nader zij komen bij hun graf, zal daarentegen onze zon altijd even hoog aan onzen hemel blijven schitteren. Ja, wij kunnen met den apostel juichen: "Te leven is voor mij Christus, en te sterven gewin! Want ontbonden te worden en met Christus te zijn, is zeer verre het beste."

O, dat het ons aller deel zij of worde! Er is geen grooter vreugde, geen zaliger genot, geen hooger eer, dan den Heer, den grooten Schepper van het heelal, den God en Vader van onzen Heer Jezus Christus, te hebben tot zijn eeuwig licht.

 

Gij zijt, o Heer! mijn licht;
Op U alleen vertrouwt mijn hart.
't Geloof houdt steeds in vreugde en smart,
Het oog op U gericht.
Gij leidt mij wonderbaar.
Word ik verzocht in nood of strijd,
Gij zijt mijn Helper te aller tijd,
Mijn toevlucht in gevaar.

 

Ik weet, dat Gij mij mint;
Gij zijt mij overal nabij;
Gij ondersteunt en zegent mij,
Verzorgt mij als uw kind.
Haast is mijn strijd gestreên;
Haast zal ik in den hemelhof
U brengen dank, aanbidding, lof,
Die U behoort alleen.

 

H. C. V.