Wat moet ik dan doen? Ga tot God. "Laat uwe begeerten in alles, door gebed en smeeking, met dankzegging, bekend worden bij God." Dan kunt gij, te midden van alle leed, God danken. Hierin zien wij de onuitputtelijke genade van God. Het is niet noodig te wachten tot wij weten, of hetgeen wij vragen, naar den wil van God is. O, neen! "Laat uwe begeerten bij God bekend worden." Zijt gij over 't een of ander bezorgd? Ga dan met uwe bede tot den Heer. Hij zegt niet, dat gij altijd vervuld krijgt, wat gij vraagt. Toen Paulus den Heer bad, kreeg hij ten antwoord: "Mijne genade is u genoeg." Doch de vrede Gods, die alle verstand te boven gaat, zal uwe harten en zinnen bewaren in Christus Jezus. Is Hij ooit bezorgd over de kleine dingen, die ons terneer drukken? Doen zij zijn troon wankelen? Hij denkt aan ons, daar zijn wij zeker van, maar Hij is nooit bezorgd, en deze vrede Gods zal ook onze harten bewaren, wanneer wij Hem onze zorgen bekend maken. Ik ga tot Hem en breng al mijne zorgen vóór Hem, en ik vind Hèm in volkomen rust over alles. Alles is in vrede, Hij weet wat Hij doen wil. Ik heb mijne zorgen voor den troon, die niet wankelt, nedergelegd in de volkomen zekerheid, dat de Heer voor mij zorgt en dat de vrede, die zijn hart vervult, ook mijn hart bewaart; en eer de beproeving voorbij is, kan ik Hem danken, dat Hij Zich zóó met mij bezighoudt. Het is kostelijk en gezegend, dat ik dezen vrede bezitten mag en zóó mijne begeerte - die misschien een dwaze begeerte is - voor God kan brengen, en in plaats van er onder gebukt te gaan, er mee tot God mag komen. Het is heerlijk te zien, dat, terwijl Hij ons in den geest in den hemel verplaatst, Hij Zich tot ons nederbuigt, en Zich zelfs met alles, wat ons bezorgd maakt, bezighoudt. Terwijl onze harten zich met de hemelsche dingen bezighouden, kunnen wij onze aardsche begeerten rustig aan den Heer overgeven. Hij gaat op alles in. Paulus zegt … "van buiten strijd, van binnen vrees. Maar God, die de nederigen vertroost, heeft ook ons vertroost."
Wel was het de moeite waard nedergebogen te zijn, om deze vertroosting te ontvangen. Zou Hij slechts een God van verre zijn en geen God van nabij ? Hij verlangt echter niet, dat wij ons zullen verdiepen in hetgeen ons hier beneden overkomen zal, dat wij in dit opzicht in de toekomst zullen zien, want dan worden onze harten niet geoefend. En het is zoo heerlijk voor ons te weten, dat, al kunnen wij Hem niet zien, Hij ons toch ziet en Hij tot ons komt en ons zoo rijkelijk al deze vertroostingen geeft in ons verdriet.
J. N. D.